Onzichtbaar - Onzichtbaar Part 5
Library

Onzichtbaar Part 5

Dat ogenblik is belangrijk in het Le Roux-verhaal, zoals in zoveel familieverhalen die ik in de loop der jaren heb gehoord. Als Emma erover begint, klinkt er een oude verwondering in haar stem over het noodlot, het toeval dat de wegen van haar ouders op een specifieke plaats en tijd heeft laten kruisen en haar genetische plattegrond heeft bepaald.

Het kleine industriegebied van Bothaville ligt ten noorden van de stad, aan de andere kant van het spoor. Om bij zijn kosthuis in het centrum te komen, moest Johan le Roux de voetgangersbrug bij het station oversteken en het perron over lopen. Vuil en bezweet, met zijn lunchtrommel in de hand, legde hij aan het eind van die middag de gebruikelijke weg af. In het voorbijgaan keek hij nieuwsgierig door de ramen van de overvolle, verlichte stationsrestauratie naar binnen. En zag daar de mooie jonge vrouw zitten. Hij bleef stokstijf staan, want het was voor hem een magisch tafereel: het kleine, fijne meisje met de vrolijke hoed, spierwitte bloes en rode mond, dat een kopje thee tussen haar smalle handen hield.

Hij stond lang naar haar te kijken vanuit het schemerdonker van het perron, verscheurd tussen de overtuiging dat ze voor hem bestemd was, en het besef dat hij in zijn overall met olievlekken niet de juiste indruk zou maken. Hij kon het er ook niet op wagen om zich eerst te gaan opfrissen, want als hij terugkwam, was ze misschien al weg met de trein.

Uiteindelijk deed hij de deur open en liep tussen de tafels door naar haar toe. 'Ik ben Johan le Roux,' zei hij tegen haar, 'en als ik me gewassen heb, zie ik er beter uit.'

Ze keek op en, ere wie ere toekomt, ze zag de man achter het arbeidersgezicht, de zachte glimlach, de intelligente ogen en de levenslust. 'Ik ben Sara de Wet.' Ze stak haar hand uit en schudde zonder schroom de zijne. 'En mijn trein heeft vertraging.'

Hij vroeg of hij nog een thee voor haar mocht bestellen. Ze had, zou ze veel later aan haar kinderen vertellen, een onmetelijk ogenblik geaarzeld, zoals iemand op de rand van een afgrond. Want ze had met absolute zekerheid geweten dat haar 'ja' of 'nee' een belangrijk kruispunt in haar leven betekende. 'Ja, graag, lekker,' antwoordde ze. In het uur voordat de trein haar met een langgerekte fluittoon wegriep, wisselden ze hun levensverhalen uit en zetten de eerste stap op de weg van de liefde. Ze was de oudste van twee dochters van de enige advocaat in Brandfort, op weg naar Johannesburg om als typiste voor een mijnmaatschappij te gaan werken. Ze had haar secretaressediploma van een school in Bloemfontein op zak en was angstig opgewonden over het grote avontuur dat haar in de stad wachtte. Hij had zijn adres voor haar opgeschreven op de achterkant van de rekening (nu een vergeeld, bijna onleesbaar snippertje geschiedenis, dat Emma in een versleten familiebijbel bewaart) en gezegd dat ze hem kon schrijven als ze wilde.

En dat had ze gedaan. Eerst hadden ze een maand of drie gecorrespondeerd en toen had de langeafstandsromance vorm gekregen: hij kwam een keer per maand een weekend langs, kreeg elke week een lange brief en stuurde er een terug, en af en toe belde hij via de krakende lijnen van de boerderijen van Bothaville om haar stem te horen.

Tot de mensen van Sasol een jaar later, in 1958, opeens in de deuropening van zijn werkplaats stonden. Hun onderneming was al drie jaar in bedrijf, maar met de tandwielen op de steenkoolbanen wilde het maar niet vlotten. Ze waren op zoek naar een aannemer die ze kon onderhouden en verbeteren, en volgens geruchten was Johan le Roux de meester van het tandwiel.

Het contract dat hij eruit sleepte, leverde genoeg op om zijn eigen zaak in Vanderbijlpark te beginnen, maar niet genoeg om haar hand te vragen. Daarvoor moest hij wachten tot 1962, toen zijn schuld was afbetaald. Maar in die vier jaar waren ze minstens elk weekend bij elkaar en spraken ze elkaar dagelijks via de telefoon.

In 1963 trouwden ze in Brandfort en runden vervolgens samen Le Roux Ingenieurswerke: hij de werkplaats, zij de administratie en de rekeningen. Drie jaar later werd Jacobus Daniel le Roux geboren en werd Sara fulltime moeder en huisvrouw. Rond 1968 waren ze klaar voor een tweede kind, maar de nog steeds groeiende tandwielreputatie van Johan le Roux zorgde opnieuw voor een omwenteling in hun leven. Deze keer was het een lange, zwarte auto voor de deur van de werkplaats en drie blanken in zwart pak met hoed die kwamen praten. Ze waren van de nieuw opgerichte Krygstuig Ontwikkeling en Produksie Korporasie die defensiemateriaal fabriceerde, de voorloper van wat in 1977 Krygkor zou worden. Hij moest een geheimhoudingsverklaring tekenen voordat ze hem vertelden van de kanonnen en pantservoertuigen die ontworpen en gebouwd moesten worden. En omdat ze na voorzichtig onderzoek al hadden vastgesteld dat hij ook een goede Afrikaner was, kwamen ze hem het tandwielcontract aanbieden.

Deze nieuwe inkomstenstroom had twee gevolgen. Het eerste was dat Johan en Sara le Roux rijk werden. Niet van de ene dag op de andere, en ook niet zonder inspanning, want de staat is een lastige klant en het vergde uren van bloed, zweet en tranen. Maar in de volgende bijna dertig jaar groeide Le Roux Ingenieurswerke uit tot een industrie met drie reusachtige werkplaatsen en een apart gebouw in Johannesburg voor onderzoek, management en administratie.

Het tweede gevolg was dat ze tot 1972 moesten wachten voordat ze aan een tweede kind konden denken. Dat was het jaar waarin Emma de Wet le Roux werd geboren. Op 6 april, Van Riebeeckdag, de jaarlijkse herdenking van de stichting van de eerste Nederlandse nederzetting.

'En toen verhuisden ze naar Linden in Johannesburg, zodat mijn vader niet meer zo ver hoefde te reizen.'

Ik heb zelf zo'n vermoeden dat Groot Geld zich niet helemaal thuis voelde tussen de grauwe middenklasse van Vanderbijlpark. Linden was de buurt van de opkomende rijke Afrikaner in die jaren.

'En daar ben ik opgegroeid,' zegt ze met een verontschuldigend gebaar dat aangeeft: het was mijn lot. Ik kan zien dat de eerdere somberheid verdwenen is, alsof het verhaal haar op een of andere manier bevrijd heeft. Ze glimlacht een beetje verlegen en kijkt op haar horloge. 'We moeten morgen vroeg op.'

We lopen naar buiten. De nacht is een broeikas van hitte en vochtigheid. Ver weg in het westen bliksemt het. Als we langs de helder verlichte paden teruglopen naar de Bateleur-suite, denk ik na over haar verhaal. Ik vraag me af of ze ooit een gedachte wijdt aan de oorsprong van haar rijkdom, die gebouwd is op het fundament van apartheid en internationale sancties en helemaal niet politiek correct tegenwoordig. Is het uit schuldgevoel dat ze zoveel nadruk legt op de armoede waaruit haar ouders zijn voortgekomen?

Zou de oorsprong van haar welvaart een van de redenen zijn waarom ze een eigen carriere heeft, waarom ze niet alleen van haar rente leeft?

Bij onze suite vraag ik haar om haar kamerdeur van binnen op slot te doen.

Mijn telefoon bliept in mijn zak. Ik weet dat het Jeanette Louw is met haar dagelijkse sms'je: alles ok? Ik stuur het gebruikelijke alles ok terug. Dan loop ik nog een keer om de bungalow heen, voordat ik in bed stap. Mijn eigen binnendeur blijft open. Ik lig in het donker op de slaap te wachten en tob, niet voor het eerst, over de voordelen van een familiegeschiedenis die verteld mag worden.

8.

Emma's kreet dringt door het dikke zand van de slaap: 'Lemmer!'

Ik ben al overeind en in de zitkamer voordat ik helemaal wakker ben, nog niet helemaal zeker dat ze echt riep.

'Lemmer!' Pure, schrille angst.

Ik storm naar haar deur, maar kan er niet in. Op slot. 'Ik ben er,' zeg ik, met een hese stem van slaap en frustratie.

'Er is iets in de kamer!' schreeuwt ze.

'Doe de deur open.'

'Nee!'

Ik gooi mijn schouder tegen de deur, een doffe dreun, maar hij blijft dicht. Binnen hoor ik een vreemd, vaag geluid.

'Ik denk dat het een... Lemmer!' Mijn naam is een benauwde gil.

Ik doe een stap naar achteren, trap tegen de deur en hij splintert open. Het is aardedonker in haar kamer. Ze schreeuwt weer, ik sla met mijn hand waar de lichtschakelaar moet zitten, het is meteen licht en de slang haalt naar me uit, een grote, grijze, sissende gruwel met open bek, de binnenkant zwart als de dood. Ik spring weg, naar achteren, naar de zitkamer. Emma schreeuwt weer mijn naam, ik zie haar in een flits in het tweepersoonsbed, met kussen en dekbed, alles voor zich bij elkaar gegrabbeld ter bescherming, uit angst. De slang komt achter me aan en haalt keer op keer uit, het holle gesis is pure razernij. Ik val over een stoel, de tanden van de slang slaan een paar millimeter van mijn been af vast in de bekleding. Als hij loskomt, spat het gif in een blinkende sproeiregen rond, ik rol weg van de stoel, over de vloer. Ik moet een wapen vinden, iets om mee te slaan. Ik grijp de staande lamp van het hoektafeltje, zwaai, en mis.

De slang is ongelooflijk lang, drie meter, misschien meer, gestroomlijnd als een speer, zo verschrikkelijk doeltreffend. Ik duik achter de andere leunstoel en probeer die tussen ons in te houden, maar de slang komt eroverheen, het bovenlijf hoog geheven. De staande lamp is te zwaar, te lomp, ik sla hem tegen de muur om van de kap af te zijn, raak een schilderij, glas en hout breekt, Emma schreeuwt. De slang haalt uit en ik sla, schamp langs zijn nek. Ik spring naar rechts om verder weg te komen. Pijlsnel komt hij terug, onstuitbaar, angstaanjagend doelgericht, alsof de klap een nog grotere razernij heeft ontketend, een lang, dik, veerkrachtig projectiel, de zwarte ogen onverbiddelijk, de bek agressief open.

Ik sta strak van de adrenaline. Hij bijt, felle pijn in mijn voet, ik sla met de lampvoet, het metaal waar de gloeilamp heeft gezeten raakt het reptiel in zijn nek en smakt de kop tegen de muur, heel even, een fractie van een seconde, is hij uit balans, ik sla weer, de lampvoet is te lang en te zwaar. Ik raak zijn lijf waar het over de tegelvloer glijdt, keihard, er breekt iets onder de metaalgrijze schubben. De slang kronkelt en wikkelt zich om zichzelf heen. Ik sla en sla en sla, zijn kop ontwijkt me, ik zie een bloedstreep op de vloer. Dat is mijn voet. Het gif zal me verdoven, ik moet het nu afmaken. Daar komt hij weer.

Ik til de lamp hoog boven mijn schouders en zwaai hem met geweld naar het dier. Mis. Ik pak de lamp alsof het een honkbalknuppel is, zwaai, sla, zwaai, sla, schamp langs de kop. Zwaai, sla. Mis, hij begint zich nu terug te trekken. Ik houd de lampvoet vast als een zwaard en wil zijn kop tegen de vloer pinnen. Een, twee keer tevergeefs, de derde steek van de punt raakt hem achter in zijn nek en ik pin hem tegen de tegels. Zijn lange lijf krult omhoog om de lampvoet en mijn arm. Ik trap met mijn bloedende rechtervoet de nek vast, til de lampvoet op en steek met alle angst en weerzin die ik in me heb naar de kop. De schubben van de slang zijn nu om mijn been, de laatste samentrekkingen van krachtige, soepele spieren. Als ze verslappen, ruk ik mijn voet weg en sla een laatste keer uit alle macht om de doodskistkop helemaal te verbrijzelen.

Ze zit op de rand van het bad. Ik zit op de grond, met nog steeds alleen de korte broek aan waarin ik slaap, mijn voet op haar schoot.

'Je komt onder het bloed te zitten.'

'Stilhouden,' antwoordt ze streng, dezelfde schooljuf die daarnet tegen me zei: 'Ga zitten, Lemmer.' Ik zie dat ze het trillen van haar handen nog in bedwang moet houden. Ze trekt de scherpe scherf uit de wond en legt hem voorzichtig op de vensterbank. Het waren niet de giftanden van de slang. Ze rolt wc-papier af en houdt de prop stevig tegen de snee. Het bloedt sijpelt erdoorheen.

'Houd hier vast,' zegt ze en ze duwt mijn voet naar me toe. Ze staat op en loopt weg. Ik kan het niet helpen dat ik de vorm van haar tepels zie in het grote T-shirt dat ze als pyjama gebruikt. Het hangt tot op haar knieen. Ze heeft mooie kuiten. Ik houd het wc-papier tegen de snee. Mijn handen beven niet meer. Ze blijft even weg en dan hoor ik haar blote voeten terugkomen door de wanordelijke zitkamer met de omgevallen stoel, het gebroken kunstwerk en de stukken van de staande lamp. De slang ligt buiten op de veranda. Het lange lijf was nog warm toen ik het erheen sleepte, het geschubde vel soepel en glad. Ondanks de omstandigheden had ik een vaag schuldgevoel over de onwaardigheid, de schrille tegenstelling tussen de levensgevaarlijke springveer en dit levenloze lint.

Emma heeft een leren tasje in haar hand. Ze gaat weer op de badrand zitten en ritst het open. Ze haalt er een schaartje uit, pakt een van de witte washandjes en begint te knippen.

'Iemand heeft die slang in mijn kamer losgelaten, Lemmer,' zegt ze, op bestudeerd nonchalante toon.

Ik kijk naar de schaar en het washandje.

'Daar werd ik wakker van. Het raam... toen hij het dichtklapte of zo. Ik ben net even gaan kijken. Het raam is dicht, maar zit niet op de grendel.'

Ze knipt een lange spiraal uit het washandje, zorgvuldig en handig. 'Geef me je voet.' Ik leg hem weer in haar schoot. Ze haalt het bebloede wc-papier weg en inspecteert de snee. 'Zo te zien is het bloeden opgehouden.' Dan begint ze het washandjesverband om de bal van mijn voet te wikkelen. 'Gisteravond moeten ze de grendel van het raam van binnenuit hebben losgemaakt. Toen we zaten te eten. Dat is de enige verklaring, want je kunt dat raam niet van buitenaf opendoen.'

Ik zeg niets. Ze zal niet willen horen hoe onwaarschijnlijk haar theorie is. Hoe hanteer je zo'n reptiel, hoe schuif je het door de kier van een halfopen raam? Hoe wisten 'ze' dat we hier zouden overnachten? Hoe zijn ze vanaf de weg hier gekomen, midden in de nacht, met een sissende, giftige slang van drie meter lang, en hoe wisten ze precies waar Emma's slaapkamerraam was?

Emma haalt een paperclip uit het tasje en zet het verband vast. Ze klopt met haar hand op mijn tenen. 'Dat is dat,' zegt ze, tevreden over haar werk. Ik haal mijn voet van haar schoot. We staan op. Bij de badkamerdeur blijft ze staan, draait zich naar me toe en kijkt me met een ernstig gezicht aan.

'Dank je, Lemmer. Ik weet niet wat ik zonder jou had moeten doen.'

Ik geef geen antwoord en wacht tot ze wegloopt.

'Hoe doe je dat, Lemmer? Doe je aan hardlopen?'

'Hoe bedoel je?'

'Je hebt geen grammetje vet op je lijf.'

'O.' Daar was ik niet op voorbereid. 'Ja... ik loop. En zo...'

'Je moet me een keer over dat "en zo" vertellen,' zegt ze en ze loopt weg met een glimlachje om haar mond.

Als ik weer in het donker in bed lig te wachten op de ongrijpbare slaap, verbaas ik me over de zekerheid, de kalmte waarmee ze de zogenaamde samenzwering bekijkt. Die is volkomen echt voor haar, een voldongen feit, een ongelukkige werkelijkheid waarmee ze moet leven. Ze wordt er niet hysterisch van, maar zuiver pragmatisch.

Ze willen me vermoorden ik huur een lijfwacht in. Probleem opgelost.

Het is in zekere zin vleiend, haar kinderlijk vertrouwen, haar geloof in mijn capaciteiten. Maar ik beleef er niet veel voldoening aan, want het komt van dezelfde vrouw die verstrikt is geraakt in ingebeelde complotten. Terwijl ik aanvankelijk vermoedde dat ze loog, begin ik haar nu te verdenken van fantasieen, door verlangen ingegeven illusies.

Ik lig lang in het donker te luisteren naar de geluiden van het bos, de nachtvogels, een hyena. Een keer verbeeld ik me dat ik een leeuw hoor brullen. En net als ik in slaap begin te zakken is er een ander geluid: de zachte stappen van Emma's blote voeten door de zitkamer, langs mij heen, tot aan het eenpersoonsbed naast me. Er klinkt geritsel van beddengoed en dan is het stil.

Ik hoor hoe ze langzaam uitademt, een zucht van behaaglijkheid. Of opluchting.

9.

Greg. Hospitality Manager. Hij heeft vlassig blond haar, zijn rode huid kan niet goed tegen de zon en zijn kaki en olijfgroene uniform zit een beetje strak rond het middel. 'Ik bied u mijn oprechte verontschuldigingen aan, dit is onacceptabel, u krijgt natuurlijk een andere accommodatie, en uw verblijf zal niet in rekening worden gebracht.' Hij kijkt niet naar de slang die daar levenloos ligt.

Voor dag en dauw staat onze veranda vol mensen. Naast het dode reptiel staat Dick. Senior Game Ranger.

'Het is een zwarte mamba. Awesome,' zegt Dick tegen Emma, alsof het zijn slang is. Hij is haar type en hij weet het een blanke kloon van Orlando Bloom, in de dertig, bruingebrand, welbespraakt. Sinds hij heeft begrepen dat Emma in haar eentje achter slot en grendel in de tweepersoonsslaapkamer lag toen dat met de slang gebeurde, besteedt hij veel aandacht aan haar.

De zwarte wildopzichter, Rick. Game Ranger, en ik kijken naar het dode dier. De ochtend is al behoorlijk warm. Ik heb niet veel geslapen. Ik mag Dick niet.

'Je hoeft ons niet te verhuizen,' zegt Emma tegen Greg.

'De meest gevreesde slang in Afrika, neurotoxisch gif, longfalen binnen acht uur als je geen antiserum krijgt. Zeer actief, vooral in deze tijd van het jaar, voor de regentijd. Erg agressief als hij aangevallen wordt, je kunt hem maar beter uit de weg gaan...' zegt Dick tegen Emma.

Wat denkt hij dat ik heb gedaan, geprobeerd het ding te knuffelen?

'Dan zorgen we dat alles opgeruimd wordt. Met lunchtijd is alles weer pico bello. Het spijt me echt heel erg,' zegt Greg.

Dick kijkt voor het eerst naar mij. 'U had ons moeten bellen.'

Ik kijk hem alleen maar aan.

'Ik geloof niet dat dat een optie was,' zegt Emma.

Greg werpt Dick een strenge blik toe. 'Natuurlijk niet.'

Dick probeert zijn verloren aanzien terug te winnen. 'Alleen jammer dat hij dood moest, het beest is awesome. Ze zijn eigenlijk heel territoriaal, en meestal vermijden ze contact met mensen, behalve als ze in het nauw gedreven worden. Jagen voornamelijk overdag. Vreemd, heel vreemd... nog nooit gebeurd. Hoe is hij in godsnaam binnengekomen? Ze zijn zo verdomd lenig, ze kunnen door de kleinste gaatjes of kiertjes of buizen, wie zal het zeggen. Rick, weet je nog dat beest dat we vorige maand in de mierenhoop vonden? Gigantisch vrouwtje, misschien wel vier meter lang, het ene moment was ze er, het volgende was ze weg, gewoon ergens doorheen geglipt.'

'We moeten ontbijten,' zegt Emma.

'En dat is ook op onze kosten,' zegt Greg. 'Alstublieft, als er iets is...'

'Mamba in de slaapkamer,' zegt Dick hoofdschuddend. 'Nog nooit meegemaakt, maar he, dit is de bush, right? Afrika is niet voor watjes... Het moest een keer gebeuren denk ik. Alleen heel jammer...'

Inspecteur Jack Phatudi is een blok achter het bureau, een bodybuilder die de verleiding om daarmee te showen kan weerstaan, want het spierwitte overhemd zit wijd. Hij heeft een permanente frons op zijn brede voorhoofd, onvriendelijke groeven die de glans van zijn kaalgeschoren hoofd onderbreken, zijn huid is diepbruin, bijna zwart, als een gepolijste exotische Afrikaanse houtsoort. Hij is de enige die niet zweet, daar in de snelkookpan van het kantoor.

Hij houdt de twintig jaar oude foto van Jacobus le Roux tussen dikke, sterke vingers en zegt: 'Het is hem niet.' Nors schuift hij de foto terug over het blad van het dienstbureau.

'Weet u het honderd procent zeker?' vraagt Emma. We zitten tegenover Phatudi. Ze laat de foto op het blad liggen.

'Dat kunt u me niet vragen. Wie kan zeggen dat hij iets honderd procent zeker weet? Ik weet niet hoe hij er twintig jaar geleden uitzag.'

'Natuurlijk, inspecteur, ik...'

'Wat heb ik eraan?'

'Pardon?'

'De verdachte heeft afgelopen week vier mensen vermoord. Nu is hij weg. Niemand weet waar hij is. U komt aanzetten met een foto van twintig jaar geleden. Wat heb ik eraan om die man te vinden? Dat begrijp ik niet.'

'O...' Ze is even van haar stuk gebracht, alsof ze zwicht voor de aanval. 'Ach, inspecteur, ik weet het niet,' zegt ze vriendelijk. 'Misschien hebt u er inderdaad niet veel aan. En ik wil uw tijd niet verspillen. Ik heb te veel respect voor de rol van de politie... maar ik hoopte dat u me zou kunnen helpen.'

'Hoe?'

'Ik zag de foto van de man op televisie, een paar seconden maar. Zou het misschien mogelijk zijn om hem nog een keer te zien, om hem naast deze te leggen...'

'Nee. Daar kan ik niet aan beginnen. Hij zit in een moorddossier.'

'Dat begrijp ik.'

'Mooi.'

'Mag ik u een paar vragen stellen?'

'Dat mag.'

'Op het nieuws zeiden ze dat die man, Jacobus de Villiers, in een dierenziekenhuis werkte...'

'Die tv-mensen luisteren nooit. Het is geen ziekenhuis, het is een opvangcentrum.'

'Mag ik vragen hoe het heet?'