Emma kijkt naar links, naar de horizon. 'Weet jij welke berg dat is?' Ze is vastbesloten een gesprek te voeren.
'Mariepskop,' zeg ik.
'Ik dacht dat je de omgeving hier niet kende.'
'Ik ken de wegen niet.'
Ze kijkt me zonder veel verwachting aan.
'Als de ministers een weekend naar het Krugerpark kwamen, vlogen ze op Hoedspruit. Daar is een militaire luchthaven.'
Ze kijkt weer naar de berg. 'Voor hoeveel ministers ben je lijfwacht geweest, Lemmer?' En dan, heel voorzichtig: 'Als je erover mag praten...'
'Twee.'
'O?'
'Transport en Landbouw. Meestal Landbouw.'
Ze kijkt weer van de berg naar mij. Ze zegt niets, maar ik weet wat ze denkt. Niet bepaald wat je risicovol werk zou noemen. Haar lijfwacht: een ongewapende voormalige oppasser van de minister van Landbouw. Ze voelt zich vast enorm veilig.
'Ik ben op zoek naar inspecteur Jack Phatudi,' zegt Emma tegen de politievrouw achter de balie van bureau Hoedspruit.
De stevige agente heeft een ondoordringbare uitdrukking op haar gezicht. 'Die ken ik niet.'
'Als ik het goed heb, werkt hij hier.'
'Nee.'
'Hij doet onderzoek naar de Khokhovela-moorden.' Emma's toon blijft licht en vriendelijk, alsof ze tegen een geliefde praat.
De agente kijkt Emma niet-begrijpend aan.
'De traditionele genezer en drie andere mannen.'
'O, die.'
'Ja.'
De vrouw beweegt zich traag, alsof de verzengende hitte in het vertrek haar tegenhoudt. Ze trekt een telefoon naar zich toe. Het toestel was oorspronkelijk waarschijnlijk wit. Nu is het vuilbruin en gehavend. Ze toetst een nummer in en wacht. Dan zegt ze iets in staccato sePedi, als een salvo uit een machinegeweer. Ze legt de telefoon neer.
'Hij is er niet.'
'Weet u waar hij is?'
'Nee.'
'Komt hij nog terug?'
'Weet ik niet.'
'Hoe kan ik daarachter komen?'
'Dan moet u wachten.'
'Hier?'
'Ja.' Nog steeds toonloos.
'Ik... eh...' Emma kijkt naar de harde houten bank tegen de muur en dan weer naar de agente. 'Ik weet niet of...'
'Ze bellen,' zegt de agente.
'O?'
'Om te vertellen waar hij is.'
'Oke,' zegt Emma opgelucht. 'Dank u.' Ze loopt naar de houten bank. Haar zongebruinde huid glanst van het zweet. Ze gaat zitten en kijkt met een geduldig welwillende glimlach naar de agente. Ik ga naast de bank staan en leun tegen de muur. Die is niet koel zoals ik verwacht had. Ik kijk naar de agente. Ze schrijft iets in een dossier. Zij zweet niet. Er komen twee zwarte mannen binnen die naar de balie lopen. Ze praten met haar. Met een frons en verwijtende lettergrepen valt ze tegen hen uit. Ze geven verontschuldigend antwoord. De telefoon gaat. Ze steekt haar hand op. De mannen zwijgen en kijken naar hun schoenen. Ze neemt de telefoon op, luistert en legt weer neer.
'Hij is terug naar Tzaneen,' zegt ze in Emma's richting. Maar Emma kijkt door de deur naar buiten.
'Lady!'
Emma schrikt en staat op.
'Hij is terug naar Tzaneen.'
'Inspecteur Phatudi?'
'Ja. Daar is zijn kantoor. Geweldsdelicten.'
'O...'
'Maar hij komt morgen weer hier. Vroeg. Acht uur.'
'Dank u,' zegt Emma, maar de agente staat alweer met de twee mannen te praten alsof het jongens zijn die kattenkwaad hebben uitgehaald.
Met een uitdraai van de website in haar hand wijst ze de weg naar het Mohlolobe Private Game Reserve. 'Er zijn hier eindeloos veel van die plekken,' zegt ze als we langs de dramatische toegangshekken van het Kapama Game Reserve, de Mtuma Sands Wildlife Lodge en de Cheetah Inn rijden; stuk voor stuk variaties op het postmoderne Laeveldse thema van ruwe steen, rieten dak, dierenmotieven en sierletters. Ik vermoed dat de tarieven recht evenredig zijn aan de subtiliteit van deze poorten naar de Hof van Eden.
Mohlolobe heeft als blikvanger twee slanke, smaakvolle olifantstandbeelden van beton die de ingang bewaken. Bij het hek staat een bewaker in een kaki met olijfgroen uniform. Hij heeft een breedgerande hoed op die hem een beetje te groot is en een klembord met een paar vellen papier in zijn handen. Op zijn borst zit een metalen naamplaatje. Daarop staat edwin. security official. 'Welkom in Mohlolobe,' zegt hij met een brede, blinkend witte glimlach aan mijn kant van de bmw. 'Hebt u gereserveerd?'
'Goedemiddag,' antwoordt Emma. 'Op naam van Le Roux.'
'Le Roux?' Hij raadpleegt zijn lijst, de wenkbrauwen hoopvol opgetrokken. Zijn gezicht klaart op. 'Inderdaad, inderdaad, meneer en mevrouw Le Roux, u bent zeer welkom. Het is zeven kilometer naar het hoofdkamp, gewoon de bordjes volgen, en verlaat alstublieft onder geen voorwaarde het voertuig.' Hij doet het grote hek open en nodigt ons binnen met een zwierige zwaai van zijn arm.
De onverharde weg slingert door een mopanebos, met hier en daar een open stuk grasland. Een troep impala's draaft verstoord het struikgewas in. 'Kijk,' zegt Emma. En dan slaat ze om onverklaarbare redenen haar hand voor haar mond. Neushoornvogels zwenken tussen de bomen door. Een kudde buffels staart ons herkauwend en verveeld aan. Emma zegt niets. Ook niet wanneer ik naar de bergjes verteerd gras wijs en zeg: 'Olifantenmest.'
Mohlolobe Main Camp ruikt naar groot geld: de rieten daken van de gastenverblijven die verscholen liggen langs de oevers van de Mohlolobe-rivier, verharde paden, indirecte verlichting en de geforceerde hartelijkheid van het personeel in de kaki met olijfgroene uniformen. Dit is Afrika voor de rijke Amerikaanse toerist, ecovriendelijke vijfsterrenluxe, een oase van beschaving in het wilde, wrede bos. Ik volg de bordjes met reception en we stappen uit. De warmte is als een muur, maar binnen is het opeens koel. We lopen door de gang naar de balie. Links is een internetruimte. Ze noemen het The Bush Telegraph. Op de deur van een duur souvenirwinkeltje rechts hangt een bordje: the trading post.
Bij de receptie wacht een mooie blondine. Op het olijfgroen van haar bloes een naamplaatje met susan. hospitality official. 'Hi, I'm Susan. Welcome to Mohlolobe,' zegt ze met een brede glimlach en een goed gemaskeerd Afrikaans accent. Ze zegt Soe-zin en niet Soe-san.
'Hi. Ik ben Emma le Roux en dit is meneer Lemmer,' zegt Emma al even vriendelijk tegen Soe-zin.
'U wilde een suite met twee slaapkamers?' vraagt de blondine discreet.
'Dat klopt.'
'U krijgt de Bateleur van ons,' zegt ze alsof ze ons een grote gunst verleent. 'Die is recht tegenover de drinkplaats.'
'That would be wonderful,' zegt Emma, en ik vraag me af waarom ze geen Afrikaans spreekt tegen de vrouw.
'Dan heb ik alleen nog een creditcard nodig, please,' zegt de vrouw met een blik naar mij. Als Emma haar portemonnee pakt, bekijkt Soe-zin me heel even met andere ogen.
De Bateleur-suite is onnadrukkelijk luxueus, en Emma knikt alleen even, alsof alles min of meer aan haar eisen voldoet. De zwarte portier (Benjamin. Hospitality Assistant) brengt onze koffers binnen. Emma stopt hem een groen biljet in de hand en zegt: 'Zo is het goed, zet hier maar neer.'
Hij toont me de geheimen van de airco en de minibar. Als hij wegloopt, zegt Emma: 'Zal ik die nemen?' Ze wijst naar de slaapkamer links van de zitkamer. Er staat een tweepersoonsbed.
'Dat is goed.'
Ik zet mijn bagage in de andere kamer, aan de rechterkant, twee eenpersoonsbedden met hetzelfde roomwitte beddengoed als dat van Emma. Dan inventariseer ik de boel. De ramen in de houten kozijnen kunnen open, maar worden dichtgehouden voor de fluisterende airco. De slaapkamers en de zitkamer-annex-bar in het midden hebben een schuifdeur naar de veranda aan de voorkant. Het slotmechanisme is eenvoudig en niet erg veilig. Ik doe de schuifdeur open en loop de veranda op. Buiten is een gepolijste stenen vloer met twee banken en stoelen van struisvogelleer en twee verrekijkers op een vast statief, en er is uitzicht over de drinkplaats, die nu verlaten is, afgezien van een zwerm duiven die rusteloos drinken.
Ik loop om de bungalow heen. Eerst drie meter gras en dan begint de ruigte. Ontworpen en geplaatst met het oog op privacy. Geen van de andere bungalows, die allemaal naar een arendsoort zijn genoemd, is te zien. Slecht nieuws vanuit het oogpunt van een lijfwacht.
Maar stel dat iemand bij Emma wil komen, dan moet hij de hoofdingang omzeilen, over het twee meter hoge prikkeldraad klimmen en zeven kilometer door leeuwen- en olifantengebied lopen. Ik hoef me niet echt veel zorgen te maken.
Ik ga naar binnen, waar de koelte verkwikkend is. Emma's deur is dicht, ik hoor een douche ruisen. Even vormt zich ongevraagd in mijn hoofd een beeld van haar lichaam onder de waterdruppels. Ik loop naar mijn kamer om de koude kraan in mijn eigen badkamer open te draaien.
7.
In de schemering lopen we naar het Honey Buzzard Restaurant van Mohlolobe. Emma lijkt somber. Gisteravond in Hermanus was ze ook stil tijdens het eten. Misschien is ze geen avondmens. Misschien komt het door de warmte.
Als we bij kaarslicht aan tafel zitten, zegt ze: 'Je zult wel honger hebben, Lemmer.'
'Ik lust wel wat.'
Een kelner brengt de menukaarten en een wijnlijst. 'Ik vergeet soms te eten,' zegt ze.
Ze schuift de wijnlijst naar me toe. 'Neem gerust wijn.'
'Nee, dank je.'
Ze bestudeert lang en zonder veel enthousiasme het menu. 'Alleen een salade, een Griekse salade,' zegt ze tegen de kelner. Ik bestel voor een fortuin een fles mineraalwater, en de ossenhaas met groenepepersaus en aardappelpuree. We kijken naar de andere mensen in het restaurant, buitenlanders van middelbare leeftijd in groepjes van twee en vier. Emma haalt het wit linnen servet uit de ring van namaakivoor. Ze draait de ring om en om tussen haar delicate vingers en bekijkt het fijne bladerpatroon erop.
'Het spijt me trouwens van vanmiddag...' zegt ze en ze kijkt op. 'Toen ik die impala's zag...'
Ik herinner me het moment dat ze haar hand voor haar mond sloeg.
Ze richt haar aandacht weer op de witte ring in haar hand. 'We hadden een wildfarm in de Waterbergen. Mijn vader...'
Ze ademt diep in en daarna langzaam weer uit, alsof ze controle wil krijgen over de emotie achter de woorden.
'Geen grote farm, minder dan drieduizend hectare, een stuk grond met wat springbokken, zodat we in het weekend... Mijn vader zei dat het voor ons was, zodat we niet helemaal stadskinderen werden. Zodat we wisten wat kliskruid was. Voor Jacobus was het... Als we op de farm waren, was hij nooit binnen. Hij was altijd buiten, ook 's nachts en... Hij was daar altijd met een paar vriendjes, maar aan het eind van de middag, als de zon onderging, kwam hij me halen. Nam me bij de hand. Ik was negen of tien, hij was net van school. Dan ging hij met zijn zusje wandelen... Hij wist waar de dieren waren, alle kuddes, en dan vroeg hij: wat wil je zien, zusje, wat voor dieren wil je zien? En dan vertelde hij, over hun gewoontes, hoe ze zich gedroegen. En de vogels, ik moest de namen leren... Het was leuk, maar ik voelde me soms een beetje schuldig omdat ik niet helemaal kon zijn zoals hij... zo helemaal... Het was alsof hij niet leefde als hij niet op de farm was. Elke vakantie... Ik wilde niet altijd naar de farm toe, niet elk weekend en elke vakantie...'
Dan zwijgt ze weer, tot het eten komt. Ik val gretig aan op mijn ossenhaas. Zij prikt rusteloos met haar vork in de slablaadjes en legt hem uiteindelijk neer.
'Mijn vader... Voor hem was het ergste dat ze Jacobus nooit gevonden hebben. Misschien was het voor hem beter geweest als er een... een lichaam was geweest. Iets...'
Ze pakt het servet van haar schoot en drukt het tegen haar mond. 'Hij heeft de farm verkocht. Toen er geen hoop meer was. Hij heeft er nooit met ons over gepraat, hij kwam gewoon op een avond thuis en zei dat de farm... dit was de eerste keer... vanmiddag toen ik die impala's zag. Dit was de eerste keer sinds de tijd van de farm... Sinds de dood van Jacobus.'
Ik zwijg. Mijn geluiden van medeleven zijn nooit erg betrouwbaar. En ik zit daar en ben me ervan bewust dat ik niet uitverkoren ben. Ik ben gewoon het enige beschikbare oor.
Emma neemt de servetring weer tussen haar vingers. 'Ik... Gisteravond lag ik te denken dat ik misschien een grote fout maak, misschien wil ik zo graag dat er ergens nog iets van Jacobus is dat ik... Hoe kun je alles objectief zien? Hoe weet je zeker dat het niet je emotie en verlangen zijn... Ik mis ze, Lemmer. Ik mis ze als mensen en ik mis ze als gedachten. Als broer en vader en moeder. Een mens moet familie hebben. Maar dan vraag ik me af... ben ik hier omdat ik dat zoek? Leek die man op de televisie echt op Jacobus? Ik... hoe... ik weet het niet zeker. Maar ik kan het ook niet gewoon... Dat telefoontje... als je me nu vraagt wat die man zei, wat ik echt gehoord heb? Daar heb je een vader voor nodig, zodat je kunt zeggen: papa, heb ik... doe ik het goed?'
Mijn bord is leeg. Ik leg opgelucht mijn mes en vork neer. Nu hoef ik me niet meer schuldig te voelen dat het eten lekker is, en dat ik zit te eten terwijl zij met zichzelf worstelt. Maar ik kan haar vraag niet beantwoorden. Daarom zeg ik: 'Je vader...' Alleen een kleine aansporing.
Ze antwoordt niet meteen. Ze vouwt eerst haar handen om de servetring, kijkt naar me op en zegt dan: 'Hij was de zoon van een stoker.'
Een kelner komt mijn bord weghalen en zij schuift haar sla ook naar hem toe en zegt: 'Het spijt me, de salade is heerlijk, ik heb alleen geen honger.'
'Geen probleem, mevrouw. Wilt u het dessertmenu zien?'
'Je moet een toetje nemen, Lemmer.'
'Nee dank je. Ik ben voldaan.'
'Koffie? Likeur?'
We slaan het af. Ik hoop dat Emma zal opstaan. Maar ze legt de servetring neer waar haar bord heeft gestaan en zet haar ellebogen op tafel. 'Het lijkt wel of iedereen vergeten is hoe arm veel Afrikaners waren. Mijn oma... had een moestuintje achter het huis aangelegd en mijn opa had een kippenhok tussen de spoorbanen... dat was tegen de regels, maar er was nergens anders plaats. Die spoorweghuisjes in Bloemfontein...'
En dan vertelt ze me de familielegende, de klim van armoe naar rijkdom van Johannes Petrus le Roux. Ik vermoed dat ze een overbekend verhaal navertelt, een verhaal waar ze als kind vast vaak met grote ogen naar heeft zitten luisteren. Het is voor haar op dit moment ook een manier om het fundament van haar verloren familie weer aan te raken, om zichzelf en haar speurtocht opnieuw te definieren.
Haar vader was de tweede van vijf kinderen, een groot gezin dat te hoge eisen stelde aan het salaris van een stoker. Toen hij vijftien was, zat er niets anders op, hij moest gaan werken. Een jaar lang werkte hij als hulpje in de reusachtige loodsen van de Spoorwegen aan de oostkant van Bloemfontein, op loopafstand van zijn bescheiden ouderlijk huis tussen de rangeersporen. De envelop met zijn karige loon drukte hij elke week in zijn moeders hand. 's Avonds spoelde hij zelf zijn enige werkhemd uit en hing dat voor het kolenfornuis te drogen. Op zijn zestiende begon hij aan een vakopleiding voor bankwerker en draaier, want daar lag zijn belangstelling.
En toen voltrok zich langzamerhand het kleine wonder. Johan le Roux en zijn leermeesters beseften gaandeweg dat hij gevoel had voor tandwielen, een 'oog' voor de vele verhoudingen en variaties die ze onderling hebben, en de machines die ze aandrijven. Tegen de tijd dat hij zijn diploma had, was zijn reputatie al wijd en zijd bekend en bespaarden zijn oplossingen al in zeker tien machines de spoorwegen veel geld.
Op een zomerochtend in 1956 stapten twee Afrikaner zakenlui uit Bothaville de grote werkplaats binnen en schreeuwden boven het lawaai van hamerslagen en slijpen en snijden uit dat ze op zoek waren naar dat joch van Le Roux dat zo goed was met tandwielen. Want ze bouwden landbouwwerktuigen voor de maisboeren in de Noord-Vrijstaat en ze hadden zijn talent nodig om te kunnen concurreren met de dure machines die uit Amerika en Engeland werden geimporteerd.
Zijn vader de stoker was ertegen. De staat was een betrouwbare werkgever, een verzekeringspolis tegen de Depressie, oorlog en ellende. De particuliere sector was voor Engelsen, Joden en buitenlanders, die volgens hem allemaal de Boeren bedrogen; een onzeker bestaan. 'Maar vader, dan kan ik mijn eigen dingen ontwerpen. Zelf de tekeningen maken, de vormen uitsnijden en de machines stuk voor stuk in elkaar zetten. Bij de Spoorwegen zal ik dat nooit kunnen doen,' was zijn argument. Aan het eind van de maand vertrok hij met de trein naar de stad aan de Valsrivier, waar de goden hem met een glimlach opwachtten.
Voor zijn nieuwe werkgevers was hij alles waar ze op gehoopt hadden: hardwerkend, toegewijd en inventief. Zijn plannen waren vernieuwend, zijn producten succesvol, zijn reputatie nam een grote vlucht. En nauwelijks een jaar later ontmoette hij Sara.