Onzichtbaar - Onzichtbaar Part 47
Library

Onzichtbaar Part 47

'Daar heb je gelijk in, Quintus.'

Hij knikt zelfvoldaan en loopt naar zijn stoel. 'Wat wilt u nog meer weten?'

'Waar was je toen het vliegtuig neerstortte?'

'Op de Mariepskop. Bij het radarstation.'

'En toen ze Johan en Sara le Roux vermoordden?'

'Dat was een auto-ongeluk.'

'Waar was je toen?'

'Dat weet ik niet meer.'

'Dat weet je niet meer?'

'Inderdaad. Is er nog iets, meneer Lemmer?'

'Ik geloof dat ik de rest wel begrijp. Maar wat ik niet snap, is waarom je nu wel bereid bent om Jacobus met rust te laten, terwijl hij kan gaan praten.'

'Omdat hij niet meer zal willen praten.'

'O?'

'De dag dat hij met een geweer de hut van die toverdokter binnenliep, hield hij op een risico te zijn, meneer Lemmer.'

'En de aanvallen op Emma?'

'Toevalstreffer.'

'Hoezo?'

'In dat stadium luisterden we haar telefoon al niet meer af. We dachten niet dat het nog nodig was. Maar toen we hoorden dat Cobie die toverdokter had vermoord, luisterden we de telefoons van de politie af, eigenlijk alleen om precies te weten wat er speelde. En toen hoorden we Emma bellen. En wisten we dat zij het nieuwe risico was, als ze erin zou slagen Jacobus op te sporen.'

'Maar je bent nu bereid om haar veiligheid te garanderen?'

'Dat hangt af van wat haar broer haar vertelt. Of u. In het geval ze volledig herstelt, natuurlijk.'

'Natuurlijk.'

'Haar veiligheid is in jullie handen.'

'Tenzij ik nu even om het bureau loop en je nek breek.'

Hij kijkt omhoog naar de videocamera en zegt: 'Dat zou heel dom zijn.'

Ik sta op. 'Quintus, ik wil dat je even goed luistert. Als de zaak tegen Jacobus niet verdwijnt, kom ik terug. Als er ooit iets met hem of Emma gebeurt, kom ik terug. En dan zal ik je laten zien wat voor lafaard ik ben.'

Hij knikt, niet onder de indruk. Hij leunt naar voren en draait de laptop zo dat ik het scherm kan zien. 'Meneer Lemmer, vergeet een ding niet. Mocht mij iets overkomen dan zal het volgende materiaal aan de overheid overhandigd worden.' Hij drukt een toets in en het beeld verschijnt op het scherm, in hoge resolutie: hoe ik voor hem sta, met mijn rug naar de camera, en hem sla. Hoe hij achterover tegen het glas valt en op de grond zakt.

Hoe Jeanette tussen ons in komt staan en me wegduwt. 'Laat hem gaan.' Haar stem is klokhelder.

'Hij gaat eraan.'

Wernich bevriest het beeld waar ik agressief voor hem sta, terwijl Jeanette me tegenhoudt.

'Goede geluidskwaliteit,' zeg ik.

'Onze technologie is onberispelijk.'

Ik sta tien minuten tegen de Porsche geleund als Jeanette achteloos aan komt lopen en het portier opendoet. 'Kom, we gaan.'

Pas als we allebei zitten, haalt ze de dvd uit haar jaszak en gooit hem achteloos in mijn schoot. 'Daar heb je hem,' zegt ze.

'Problemen gehad?'

'Er gaat niets boven een 9 millimeter tegen de slaap van een man om hem te laten gehoorzamen,' zegt ze.

'Je bent wilder dan het wildpark,' plagieer ik Koos Taljaard.

Ze lacht alleen maar, start de Porsche en rijdt weg. Dan vertelt ze.

Ze had gewacht tot ik Wernichs kantoor weer in was gelopen voordat ze Louise vroeg haar te laten zien waar de videocontrolekamer was. Louise wilde eerst niet meewerken. Toen had Jeanette gedreigd haar nagels te breken. 'Haar ogen werden zo groot. Alsof ik een barbaar ben, Lemmer.'

Louise had haar met tegenzin meegenomen naar een kamer achter in het gebouw, zonder aanduiding op de deur. De secretaresse had alleen een wijsvinger uitgestoken, waarop ze zich had omgedraaid en met grote waardigheid was weggelopen.

Jeanette had de deur opengedaan. De ruimte was half donker, niet erg groot een rij tv-monitoren rond een man achter een controlepaneel. De man was fors en breed en had een dikke snor. Ze had de Colt op hem gericht en gezegd: 'En jij bent?'

'Loock.' Hij had haar van top tot teen bekeken: 'En jij bent Louw.'

'Alleen als ik niet gloeiend heet ben.'

Hij had geen gevoel voor humor. 'Wat moet je?'

'Zet het geluid een beetje harder, zodat we kunnen horen waar die mannen het over hebben,' met een gebaar naar de schermen die allemaal op mij en Wernich in zijn kantoor gericht waren.

En zo hadden ze zwijgend in de schemerige ruimte naar het gesprek geluisterd en gekeken, tot ik opstond. Toen zei ze tegen hem: 'Nu wil ik daar graag een opname van.'

Hij had minachtend gesnorkt. Toen had ze een gat geschoten in de eerste monitor.

'Ik heb niets gehoord,' zeg ik.

'Zijn kamertje is geluid- en stofdicht. Waarschijnlijk ook waterdicht. Hoewel, nu misschien niet meer...'

Ze had drie monitoren kapot geschoten en een gat in het plafond voordat hij ongehaast en werktuigelijk het gesprek voor haar op een dvd had gebrand. En toen had ze de Colt gepakt en hem daarmee op zijn jukbeen geslagen, zo hard mogelijk, zodat zijn hoofd opzij sloeg en het bloed langs de snor stroomde.

'Toen ging zijn hoofd omhoog en keek hij naar me als een python naar een springhaas, en toen ben ik weggelopen.'

'Dank je wel, Jeanette.'

'Nee, Lemmer, ik moet jou bedanken.' Ze grinnikt voldaan.

Ik bel B.J. Fikter. Hij zegt dat Jacobus le Roux al twee uur tegen zijn zus zit te praten. En de politiebewaking is ingetrokken.

'Ik kom jullie morgen aflossen,' zeg ik.

'Goddank,' zegt hij en hij verbreekt de verbinding.

'En nu?' vraagt Jeanette.

'Nu gaan we jouw gemanicuurde receptioniste Jolene Freylinck heel lief vragen of ze alsjeblieft een kopie van de dvd voor ons wil maken.'

'Eentje maar?'

'Meer hebben we niet nodig.'

'Dat ben ik niet met je eens, Lemmer. We moeten hem minstens naar elk toekomstig lid van zijn Black Economic Empowerment-directie sturen.'

'Waarom? Zodat ze hem kunnen ontslaan?'

'Dat is een goed begin.'

'Maar geen goed einde.'

'Jij hebt een beter plan?' vraagt ze.

'Ja. Maar dat gaat je nog een vliegticket kosten.'

'Naar Nelspruit?'

'Nee. Een eindje verder,' zeg ik.

'Wat ben je van plan?'

'Misschien is het beter als je dat niet weet.'

Ze denkt even na en ik vermoed dat ze akkoord zal gaan, al vindt ze het geen goed idee. Want ze schakelt, geeft de Porsche plankgas en de G-krachten drukken ons met onzichtbare hand tegen de rugleuning.

Het kantoor kijkt uit over zee, maar de antieke airconditioning maakt te veel lawaai om de branding te kunnen horen.

De man tegenover me heeft de kleur van gebrande koffiebonen. Hij is een eind in de zestig, zijn haar is spierwit, maar het litteken dat van zijn linkermondhoek naar zijn oor loopt, is nog net zo duidelijk als toen ik hem tien jaar geleden voor het eerst ontmoette. En zijn ogen staan nog steeds afwezig, alsof iets in hem dood is, een man die het niet erg meer vindt om pijn te voelen en een soort drang heeft om pijn te doen.

Ik schuif het dvd-doosje over het bureau naar hem toe.

'Je zult een tolk nodig hebben,' zeg ik tegen hem.

'Voor welke taal?' Hij heeft een sterk accent.

'Afrikaans.'

'Jij kunt het voor me vertalen.'

'Ik denk dat we allebei liever een objectieve vertaling willen.'

'Dat is waar.' Hij trekt het doosje naar zich toe en maakt het open. Daar ligt het schijfje, zilverglanzend en nieuw. 'Mag ik vragen waarom je dit doet?'

'Ik zou graag zeggen dat ik het doe omdat ik in gerechtigheid geloof, maar dat zou niet waar zijn. Het is omdat ik in wraak geloof.'

Hij knikt langzaam en doet het doosje weer dicht.

'Ik weet het,' zegt hij. Hij staat op en steekt zijn hand uit. 'We zijn als het ware familie.'

Als ik naar buiten kom in de drukkende hitte van het middaguur in Maputo, bliept mijn mobiele telefoon boven het ruisen van de Indische Oceaan uit. Ik haal hem uit mijn zak en houd een taxi aan. Dan kijk ik naar de boodschap.

Drie woorden maar: emma is wakker.

49.

Ik moet bekennen dat ik hoge verwachtingen koesterde van het moment dat ik Emma's ziekenhuiskamer binnen zou lopen. Geen onrealistische ideeen, geen Emma die haar armen naar me uitstrekte, me omhelsde en haar dank en liefde in mijn oor fluisterde. Misschien alleen dat ik ging zitten en zij mijn hand pakte met de woorden: 'Dank je wel, Lemmer.' Dat zou voor mij voldoende zijn... een begin, een voorspel van een mogelijk vervolg.

Maar Jack Phatudi neemt me dat af.

Op vrijdag 4 januari stuurt hij Zwart en Wit, de twee die een eeuwigheid geleden Emma en mij achtervolgden, om me te arresteren. De zwellingen bij de neus en ogen van de blanke zijn nog niet helemaal geslonken. Ze arresteren me met intens genoegen op Kruger Mpumalanga International Airport 'wegens moord, poging tot moord en belemmering van de rechtsgang'. Ik mag een telefoontje plegen en dan sluiten ze me op in de ondraaglijk hete politiecellen van Nelspruit, tussen een keur aan kleurrijke, vijandige mensen.

B.J. Fikter komt die zaterdagmiddag op 'celbezoek', zoals hij het noemt. Nadat hij eerst een paar kwinkslagen over mijn problemen heeft gedebiteerd, vertelt hij dat Emma zondag met een vliegtuig van de SouthMed-kliniek naar de Kaap wordt vervoerd. En dat ik me volgens Jeanette geen zorgen hoef te maken, want ze werkt aan 'mijn omstandigheden'.

Maandagochtend is er de dreiging dat ik ook nog beschuldigd zal worden van het aanvallen van een medegevangene, maar ik weet dat het ze moeite zal kosten geloofwaardige getuigen te vinden. En dan komen Zwart en Wit me halen, ze boeien me aan handen en voeten en nemen me mee naar het gerechtshof voor een borgtochtzitting. Ze duwen me onnodig hardhandig achter in hun Astra.

De cellen van het gerechtsgebouw zijn beneden, in de kelder. Een jonge, blanke advocaat met een grote gouden ring komt me vertellen dat hij Naas du Plessis heet en dat hij me vertegenwoordigt in opdracht van Jeanette Louw. 'Ik zal doen wat ik kan, maar met je eerdere veroordeling...' zegt hij zonder zelfvertrouwen.

Ik word als laatste geroepen, maar de twee uniformen nemen me niet mee naar een rechtszaal. Met mijn handen achter mijn rug gebonden en schuifelstapjes vanwege de voetboeien, duwen ze me een kantoortje in waar Jack Phatudi staat, en trekken op weg naar buiten de deur achter zich dicht.

Er staan een paar stoelen, een tafel en een stalen archiefkast. Ik ga zitten. Phatudi richt zwijgend een frons van haat op me. Dan slaat hij een diepe deuk in de archiefkast, zo hard dat de ramen trillen van de klap. Hij komt voor me staan en houdt zijn pijnlijke knokkels vast. Zijn gezicht is maar een paar centimeter van het mijne. Ik zie hem voor het eerst zweten, de druppels lopen langs zijn donkere huid, langs die onmogelijk dikke nek tot in de spierwitte kraag van zijn overhemd. Ik zie in zijn ogen dat hij dolgraag die klap zou willen herhalen tegen mijn hoofd.

'Jij...' zegt hij, maar de rest krijgt hij er niet uit. Het is alsof hij stikt in de massa woorden achter op zijn tong. Hij draait zich om en schopt tegen de kast. Nog een deuk. Dan is hij weer bij mij, grijpt mijn gezicht met zijn rechterhand, houdt zijn vingers om mijn kaak en wangen, hij knijpt met afschrikwekkende kracht terwijl hij me recht in de ogen kijkt en dan stoot hij me naar achteren zodat de stoel omvalt en mijn hoofd hard tegen de grond slaat.

Hij maakt een geluid van frustratie en woede en zegt: 'Laat me je een ding vertellen. Een ding.' Hij rukt me aan mijn kleren overeind, houdt me voor zich en zegt: 'Ze hebben me niet omgekocht.' Zo blijven we staan, Jack Phatudi en ik, en ik weet dat ik kan zeggen wat ik wil, het zal niets uitmaken.

Daarom vraag ik alleen: 'Wat bedoel je, Jack?'