'Ze wisten precies waar Emma en ik waren, zonder dat ze ons konden zien. Ik begin te geloven dat het elektronisch was. Ik weet niet hoe, maar als er iets in die Audi zit waar ik niets van weet...'
'Wanneer wil je die andere auto hebben?'
'Zo snel mogelijk. Binnen een uur als het kan.'
'Dan moet je naar het vliegveld van Nelspruit.'
'Ik zit in de buurt.'
'Ik regel het voor je. Zoek je iets speciaals?'
'Een pick-up graag.'
'Ik zal zien wat ik kan doen. Ga naar Budget Rent A Car.'
'Bedankt.'
Ze zwijgt even. Dan zegt ze: 'Die geweerhuls... Je hebt interessante vrienden.'
'O?'
'Weleens van een Galil gehoord?'
'Vaag.'
'Dat is een Israelisch aanvalsgeweer, 5.56 mm, gebaseerd op de AK, tamelijk zeldzaam. Maar het wapen waarmee op jullie is geschoten, is nog zeldzamer. Het is het Galil-sluipschuttergeweer. Hetzelfde ontwerp, heel betrouwbaar, tamelijk accuraat, maar er gaat een 7.62 navo-patroon in.'
'Hoe ziet het eruit?' Want de ongeidentificeerde vreemdheid van het wapen zit me dwars.
'Er staat een plaatje op internet. Het is nogal klein voor een sluipschutterswapen. Opvouwbare kolf. Het rare is dat de driepoot vlak voor de trekkerbeugel zit en de telescoop niet bovenop maar aan de zijkant.'
Dan gaat me eindelijk een licht op. 'Dat klopt. Dat is wat ik heb gezien.'
'Mijn bron zegt dat dit de eerste keer van zijn leven is dat hij een incident met deze Galil in Zuid-Afrika tegenkomt. De vraag is, wat doet dat ding hier?'
'Ik heb een sterk vermoeden.'
'Echt?'
'Het is een lang verhaal. Ik zal het vertellen als ik terug ben.'
'Je klinkt moe, Lemmer.'
'Ik ben gewoon geen ochtendmens.'
'Je liegt.'
'Het gaat prima.'
'Tegen mij hoef je niet zo macho te doen. Dat pik ik niet.' Jeanette Louw. Altijd vol medeleven.
'Ik? Terwijl ik zoveel voeling met mijn vrouwelijke kant heb?'
Ze lacht niet. Ze klinkt bezorgd: 'Als je hulp nodig hebt, dan vraag je het.'
Ik wil geen hulp. 'Ja, dat zal ik doen. Ik zweer het.'
'Dat is een nieuwe,' zegt ze.
'Plaatselijke gewoonte. Jeanette, er is nog iets. Het is niet dringend. Er is hier een man die Stef Moller heet, eigenaar van Heuningklip, een particulier natuurreservaat. Vijftig plus, steenrijk, maar niemand weet waar het geld vandaan komt. Kun jij daar achter komen?'
'Stef met een f of een ph?'
'Geen idee.'
Ze zucht. 'Ik zal zien wat ik kan doen.'
Voordat ik naar het vliegveld rijd, ga ik op zoek naar een wapenwinkel. Er zijn er drie in het plaatsje, maar er is er maar een open op 2 januari, met een eigenaardige combinatie van kampeeruitrusting, mannenkleren en wapens.
De jachtmessen liggen in een vitrine bij de kassa. Het joch achter de toonbank ziet eruit of hij nog op school zou kunnen zitten. Misschien is dat ook zo. Ik wijs het mes aan dat ik wil hebben.
'Dat is zevenhonderd rand.' Arrogant, alsof ik dat niet zal kunnen ophoesten.
Ik knik alleen.
'Hoe gaat u betalen?'
'Contant.'
Hij pakt het mes, maar wacht tot ik het geld heb overhandigd voordat hij het mij geeft.
Dan rijd ik naar het vliegveld.
De jonge, zwarte vrouw bij Budget bekijkt mijn rijbewijs twee keer grondig voordat ze de sleutels en het formulier overhandigt. We zijn visuele wezens, we trekken conclusies op grond van wat we zien. En zij en de Wimpy-kelner en de wapenwinkelschooljongen zien een man die op de grond heeft zitten wachten, die een nacht lang geschopt en geslagen en gezweet en geploeterd heeft, die nog niet gedoucht heeft of zijn tanden gepoetst.
Misschien zie ik er nu uit als wie ik echt ben, zonder valse facade.
'Wilt u ook de verzekering?' vraagt de vrouw van Budget hoopvol.
'Ja,' zeg ik zonder aarzelen.
Ze geeft me een witte Nissan double cabin, drieliter diesel 4x4. Meer dan ik had willen hebben, maar hij zal doen wat hij moet doen en aanzienlijk minder opvallen dan de Audi.
'Hebt u een kaart van de omgeving?'
Ze pakt er een voor me. Ik bestudeer hem en zie dat ik er niets aan heb, er staan alleen de asfaltwegen van Laeveld op.
'Dank u,' zeg ik en ik neem hem toch maar mee.
Er is een kleine boekwinkel in de hal van het luchthavengebouw. Ik loop naar binnen en vraag naar kaarten. Ik koop er een die zo ingewikkeld opgevouwen zit dat je hem nooit meer in de oorspronkelijke vorm krijgt. Maar er staat een dicht netwerk van onverharde wegen op met de uitnodiging: ontdek laeveld.
Dan stap ik in de Nissan en bekijk mijn opties. Ik wil boven op de Mariepskop komen zonder langs de ingang van mijn boerderij te rijden. Ik zie dat dat niet mogelijk is. Er is maar een weg en die loopt langs het hek van Motlasedi.
41.
In de loop van de eerste tien maanden van 1986 is Jacobus volwassen geworden.
Een passie hebben voor de wondere wereld van de natuur, geboeid en geinspireerd worden door de miljoenen radertjes van Gods uurwerk, in alle onschuld, en koppig geloven dat je dat allemaal kunt beschermen, dat zijn dingen voor een kind.
De praktijk is een grotemensenwereld met een onaangename realiteit: nachtelijke patrouilles te voet in een omgeving waar de roofdieren van de natuur even gevaarlijk zijn als die van de menselijke soort. Uitputtende dagen in een schuilplaats liggen terwijl het kwik tot boven de 45 graden stijgt. Je kunt niet slapen, je krijgt de smaak van je halfgare kampvoer en de warme, brakke vloeistof in je veldfles niet uit je mond. Jij en je partner stinken na vijf dagen in het veld naar kampvuurrook, zweet en uitwerpselen. Je leeft in een eenzame, griezelige, gevaarlijke wereld, ver van de gemakken en de veiligheid van je rijke buitenwijk.
En je vermoordt mensen. Je zegt tegen jezelf dat het oorlog is en dat je aan de kant van de gerechtigheid vecht, maar als je in het verzengende middaguur op je grondzeil ligt te woelen op zoek naar de slaap, zie je ze weer vallen, herinner je je de verschrikkelijke verwezenheid als je na het gevecht bij het lijk knielt. Dan besef je dat je geen geboren soldaat bent, dat iets in je samen met elke vijand sterft, al wordt het elke keer een klein beetje makkelijker.
Toen Jacobus zijn verhaal vertelde, werd ik me even bewust van het verschil tussen ons. Ik had alleen geen tijd, en geen zin, om erover na te denken. Maar nu ik in de airconditioned Nissan over de landwegen vlak onder de plateaurand rijd, staat de aanklager in mijn hoofd klaar om een verwijtende vinger te heffen. Ik heb iemand doodgeslagen en mijn diepste trauma is waarom ik daartoe in staat was, terwijl Jacobus le Roux, Emma's broer, geboren uit de Afrikaner elite (hoe nederig hun herkomst ook was), met de vraag zat waarom hij het niet kon.
Doet er niet toe.
Hij vertelde me dat hij in 1986 zeven mensen in het wildpark had doodgeschoten. Voor zover hij wist.
In juli van dat jaar kreeg hij veertien dagen verlof en ging naar huis. De eerste week kon hij niet slapen in zijn zachte bed en werd hij ziek van de grote borden eten van zijn moeder. Zijn vader zei dat hij 'stiller' was geworden, maar Jacobus kon er niet over praten. Zijn zusje had niets in de gaten ze aanbad hem zoals altijd.
Fysiek was hij in de stad, maar zijn hoofd was ergens anders. Zijn moeder stelde hem voor aan een meisje. Petro. Ze studeerde communicatiewetenschappen aan de Randse Afrikaanse Universiteit. Ze was mooi in haar zomerjurk en hij zou zich haar roze lippenstift herinneren. Ze praatte over dingen waar hij niets van wist. De campus, muziek, politiek. Hij knikte, zonder echt iets te horen. 'Wat doe jij in dat wildpark?' vroeg ze hem, alsof zijn moeder haar niet alles had verteld.
'Patrouilleren,' zei hij. 'Wat ga jij doen als je afgestudeerd bent?'
Ze vertelde over haar dromen, maar hij had niet echt geluisterd, er waren dingen in zijn hoofd die zijn aandacht afleidden. Zoals een man in een gescheurd rood hemd die levenloos op de grond lag, terwijl ergens zijn familie op zijn thuiskomst wachtte.
Zijn vader had een foto genomen van hem en Emma, in de woonkamer van het Lindenhuis. Ze zaten naast elkaar, de armen van zijn zusje om zijn nek, haar hoofd half tegen zijn borst. De lens had hen zo volmaakt gevangen hij uitdrukkingsloos, zij tevreden lachend. Zijn vader had de foto met de post gestuurd en hij had hem bij zich gedragen, in het legerbijbeltje in zijn borstzak. Tijdens alles wat nog te gebeuren stond, al die jaren, tot hij hem op een dag in een fotoalbum in zijn huis in Mogale boven het plafond zou verstoppen om er zo nu en dan naar te kijken. Om hem eraan te herinneren dat dit de werkelijkheid was.
Maar die veertien dagen was de wereld van zijn familie onwerkelijk voor hem. Als een droom. Hij voelde zich een vreemde in zijn ouderlijk huis. Hij wist waarom, maar hij kon er niets aan doen. Maanden en jaren later zou hij het zichzelf verwijten, dat hij het niet meer had geprobeerd, dat hij niet uit zijn luchtbel had kunnen breken om hen tegen zich aan te drukken.
Want dit was de laatste keer dat hij ze allemaal zou zien.
Op de binnenwegen en de plantages zijn achtervolgers makkelijker te zien. Ik rijd langs vreemde namen op een kaart, Dunottar, Versailles en Tswafeng, niet meer dan een paar hutten of een winkeltje. Bij de stamgronden van Boelang sla ik links af. De weg wordt slechter, de begroeiing dichter. Er zijn splitsingen zonder wegwijzers. Een keer rijd ik verkeerd en kan dan niet keren, de dennen staan tot aan de weg. Ik moet meer dan een kilometer achteruitrijden. Het is inmiddels na elven. De hitte golft boven de vlakte rechts van me en laat de horizon sidderen.
Dan sla ik links af, tegen de berg op, naar de boswachterspost van de Mariepskop. Ik rijd langs de toegang naar mijn gehuurde huis. Het hek is dicht. Alles stil. Ze wachten daar, ergens in de bossen of in het huis. Daar ben ik zeker van.
Er hebben twee mannen dienst bij de boswachterspost. Ze zeggen dat ik niet verder mag zonder pasje. Er is een radarstation daarboven en je hebt toestemming nodig.
'Waar kan ik die toestemming krijgen?'
'In Polokwane of in Pretoria.'
'Ik wil eigenlijk alleen maar wandelen. De berg afdalen.'
'Daar heb je ook een pasje voor nodig.'
'Kan ik er hier geen kopen?'
'Misschien.'
'Hoeveel kost zo'n pasje?'
Zo'n driehonderd rand, maar ze hebben geen kwitantieboekje.
'Nee, het is vierhonderd,' zegt de andere. 'Driehonderd was vorig jaar. Het is vandaag 2 januari.'
'O ja. Dat klopt. Vierhonderd.'
Ik ga mijn portemonnee uit de Nissan halen. Ik loop om naar de passagierskant zodat ze niet door het raampje kunnen zien dat ik de Glock en het jachtmes aan de achterkant onder mijn shirt steek.
Voordat ik de bankbiljetten overhandig, stel ik eerst mijn vragen. Waar zijn de paden bergafwaarts? De paden die de Mapulana in 1864 volgden toen ze de 'impi's' van koning Mswati aanvielen.
'Impi is een Zoeloewoord.' Met afkeer.
'Het spijt me...'
'Mohlabani. Een soldaat. Bahlabani. Soldaten. Zo heet het in het sePedi. De Mapulana hebben de bahlabani van de Swazi overwonnen.'
'Ik zal het onthouden.'
Dan, vriendelijker: 'Kent u het verhaal van Motlasedi?'
'Een beetje.'
'Er zijn weinig blanken die het kennen. Ik zal u de paden laten zien.'
'Kan ik de auto hier laten als ik ga wandelen?'
'We zullen er goed op passen.'
'Misschien kom ik hem morgen pas halen.'
'Go lokile. Dat is goed.'
En hij loopt voor me uit, achter het gebouwtje om, langs een open vuur waarop een grote ketel staat te pruttelen, door de goed onderhouden tuin, tot aan de zoom van het natuurlijke bos. Hij wijst: 'Hierin en dan helemaal rechtdoor. Dan komt u bij het andere pad dat van boven af komt. Daar gaat u rechts en dan loopt het pad helemaal de berg af, tot onderaan.'
'Heel erg bedankt.'
'Goed uitkijken voor de sepoko. De spoken.' Hij lacht.