Ik tast met mijn linkerhand naar mijn achterhoofd, waar het pijn doet. Ik voel de wond, een lange, diepe kras die net onder mijn oor begint. Hij bloedt. Een centimeter, een fractie van een seconde en ik was dood geweest. Ik heb zin om hem nog een keer te schoppen, maar onderdruk die impuls. Dan loop ik naar schele Seppie, druk de Glock in mijn broekband en pak het jachtgeweer. Ik trek het magazijn eruit, haal de grendel een paar keer over om het patroon uit de loop te pompen en gooi patroon en magazijn de nacht in. Het ene oog van Septimus kijkt angstig naar me. Ik gooi het geweer naast hem neer en pak de Glock weer. Ik loop naar Cobie, zet mijn knie in zijn rug en druk het pistool tegen zijn achterhoofd.
'Septimus, kijk me aan.'
Hij tilt zijn hoofd op en kijkt.
'Ik wil dat je in je huisje elektriciteitsdraad gaat halen. Het langste stuk dat je hebt. Begrijp je me?'
'Ja.' Maar onzeker.
'Ik wacht hier bij Cobie, en als jij straks de deur uit komt met iets anders in je hand dan draad, schiet ik.'
'Goed.'
'Vooruit dan, Seppie. Schiet op.'
Hij aarzelt heel even en schuifelt dan het huisje in. Onder mijn knie blijft Cobie de Villiers bewegen.
'Jacobus, ik wil niet dat je lastig gaat doen. Ik zweer je dat ik je doodschiet als je niet meewerkt. De politie zal me een medaille geven.'
'Wat ga je doen?' Nog steeds die licht bezeten toon.
'Ik ga jullie vastbinden, Jacobus, want jij hebt me te veel apenstreken. En dan gaan we praten. Meer niet. En als ons gesprekje goed verloopt, dan laat ik jullie vrij en ga ik weg en zal ik mijn mond houden. Maar als je niet goed meewerkt, breng ik je naar de politie. Je mag zelf kiezen.'
Hij zegt niets, blijft naar adem happend liggen.
Septimus komt weer naar buiten, heel voorzichtig. Hij heeft een stuk elektriciteitssnoer dat hij met uitgestrekte handen voor zich uit draagt, als een zoenoffer.
'Geef maar aan mij, Septimus, en ga dan op je buik liggen met je armen achter je rug.'
Hij doet het heel gehoorzaam en zorgvuldig. Ik wacht tot hij ligt, pak het snoer met mijn linkerhand en duw de Glock weer in mijn riem.
Dit is het moment waarop Cobie heeft gewacht. Hij verroert zich opeens, probeert in een beweging weg te rollen en naar me te slaan. Ik had het verwacht. Mijn geduld met hem is op. Ik grijp zijn hand en draai die met geweld achter zijn rug. Ik duw zijn pols naar zijn nek en verwacht het knakkende geluid van een schouder die uit de kom springt te horen. Hij is taai, maar niet taai genoeg om de intense pijn te negeren. Hij wordt weer slap.
'Gek en dom is een slechte combinatie, Jacobus,' zeg ik en ik stoot met mijn volle gewicht mijn knieen in zijn rug. Ik hoor hoe de adem weer uit hem geperst wordt, krijg zijn andere hand ook te pakken, druk ze tegen elkaar aan, trek het snoer naar me toe en begin zijn polsen vast te binden. Ik stap pas van hem af als ik heel zeker weet dat hij zijn handen niet los kan krijgen.
'Seppie, ik zoek nog een snoer.'
'Ik heb niet meer,' zegt Septimus met een dun stemmetje.
'Wat heb je wel?'
'Ik weet niet.'
'Dan moet je in Cobies huis gaan kijken.'
'Oke.'
'En snel een beetje, Septimus, anders schiet ik op Cobie. Eerst in zijn linkerbeen en dan in zijn rechter.'
'Oke.' Hij springt op, rent naar het huisje met de gele gordijnen, rukt de deur open en doet een lamp aan. Hij komt terug met een elektriciteitssnoer waar nog een bedlamp aan vastzit.
'Ruk hem eraf, Seppie, de lamp.'
Dat doet hij.
'Ga liggen.'
Hij kent inmiddels de positie heel goed. Ik haal mijn knieen van Cobie af, pak het nieuwe stuk snoer, ga op Septimus zitten en begin zijn polsen vast te binden.
Dan springt Cobie de Villiers op.
'Jacobus!' schreeuw ik, maar het helpt niet. Hij rent met zijn armen achter zijn rug gebonden de heuvel af.
'Ik schiet je maat neer, Cobie!' Maar het lijkt geen hechte vriendschap te zijn, want Cobie verdwijnt in het donker.
'Kut!' schreeuw ik in mijn frustratie. Wat moet ik nu? Eerst Septimus immobiliseren. Ik draai haastig het uiteinde om zijn enkels en maak snel een knoop. 'Geen domme dingen doen,' zeg ik tegen hem, ik geef hem een schop in zijn ribben, trek de Glock uit mijn broeksband en ga Cobie achterna.
Waar wordt die man zo door opgejaagd?
39.
Zijn voordeel is de duisternis en dat hij het terrein kent, het mijne dat een man met vastgebonden armen weinig evenwicht heeft.
Ik zie hem niet maar hoor hem vallen, ergens rechts van me, zo'n honderd meter verderop, misschien iets meer, krakende takken en een doffe klap. Ik ren in de richting van de geluiden.
Als hij stil blijft liggen heeft hij een kans, maar Cobies drang om weg te komen is groot en als hij slingerend overeind komt, hoor ik zijn voetstappen en dan zie ik hem, een donkere schim tegen het vale, lange gras, half gebukt, struikelend. Ik ga hem achterna en haal hem in. Hij maakt geluiden bij elke ademhaling, zoveel intense wanhoop. Ik geef hem van achteren een duw en hij valt zonder dat hij met zijn handen de val kan breken, zijn gezicht boort zich in het gras.
Ik spring op hem, mijn billen op zijn rug, de Glock in zijn nek en zeg, helemaal buiten adem: 'Jissis, Jacobus, wat bezielt je?'
'Schiet me dood,' zegt hij nauwelijks hoorbaar, een schor gefluister terwijl hij vergeefs probeert los te komen.
'Wat?' Ik wil eerst op adem komen.
'Schiet me dood.'
'Je bent gek.'
'Nee.'
'Jawel, Jacobus.'
'Schiet me dood, alsjeblieft.'
'Waarom?'
'Dat is beter.'
'Beter?'
'Voor iedereen.'
'Waarom, Jacobus? Waarom?'
'Daarom.'
'Verkeerde antwoord. Ik ga hier niet met jou zitten ouwehoeren, Jacobus. We moeten kijken hoe het met Septimus is.' Ik sta op maar houd hem vast aan zijn polsen waar het snoer omheen gewonden is. 'Kom.' Ik trek hem overeind en houd zijn armen zo hoog dat het pijn zal doen als hij niet meewerkt.
'Schiet me dood!' Een gil in de nacht, demonisch en vervuld van angst. Hij probeert zich weer los te rukken, zonder zich iets aan te trekken van de pijn die hij in zijn schouders moet voelen. Dan besef ik dat mijn plan niet gaat werken en ik sla hem zo hard ik kan met de Glock tegen zijn hoofd.
Eindelijk zakt de Honey Badger op de grond, knock-out.
Ik draag Cobie de Villiers over mijn schouder terug naar de plek waar Septimus gedwee is blijven liggen, net op tijd om de lichten van een auto te zien die vanaf het hek aan komt rijden.
'Wie is dat?' vraag ik aan Seppie als ik Cobie naast hem neerleg.
'Ik denk Stef.'
Mijn problemen worden groter. Deze twee narren kan ik wel aan. Maar nog een?
Het is de Toyota-pick-up waarmee Stef Moller en Donnie Branca bij mij op bezoek kwamen. De banden knarsen over het erf, hij stopt voor het huis en stapt uit. Hij zal het licht zien hier bij de arbeidershuisjes. De vraag is: wat gaat hij doen?
Ik wacht met ingehouden adem. Ik voel de moeheid in mijn lijf. Lange dag. Lange nacht. Ik kniel naast Cobie en druk de loop van de Glock in zijn nek.
'Cobie?' Mollers stem in het donker. Ik hoor zijn voetstappen over het grind dichterbij komen. Dan zie ik hem aan de rand van de lichtcirkel. Hij heeft niets in zijn handen.
'Nee, Stef. Ik ben het, Lemmer.'
Dan ziet hij ons en blijft stokstijf staan.
'Kom, Stef, kom hier bij ons zitten.'
Hij aarzelt eerst, met een zorgelijke uitdrukking en fanatiek knipperende ogen.
'Wat heb je gedaan?' Hij komt dichterbij.
'Hij is alleen maar even buiten westen. Ga zitten, Stef, dan kunnen we over je leugens praten.'
Hij gaat naast Jacobus zitten en strekt een bevende hand uit naar de stille figuur.
'Ik had geen keus,' zegt hij en hij streelt zacht over Cobies haar.
'Je liegt.'
'Ik heb het hem beloofd. Ik heb hem mijn woord gegeven.'
'Hij is een moordenaar, Stef.'
'Hij is als een zoon voor me. En...'
'En?'
'Er is iets met hem gebeurd.'
'Wat?'
'Ik weet het niet, maar het moet verschrikkelijk zijn geweest.'
'Hoe weet je dat?'
'Ik weet het.'
Cobie beweegt. Hij probeert zich op zijn rug te draaien, maar dat lukt niet met zijn handen op zijn rug gebonden.
'Rustig maar, Cobie,' zegt Moller sussend.
'Hij zal moeten praten, Stef. Hij is degene met de antwoorden.'
'Hij zal niets zeggen.'
Cobie de Villiers kreunt en probeert weer om te rollen. Zijn ogen gaan open. Hij ziet Stef Moller.
'Ik ben er, Cobie.'
Cobie ziet mij. Hij worstelt. Moller legt een stevige hand op Jacobus' schouder. 'Nee, Cobie, stil. Hij zal je niets doen.'
Cobie gelooft hem niet, zijn ogen flitsen tussen ons heen en weer, alweer op weg naar de waanzin.
'Rustig, Cobie, rustig. Ik ben hier, je bent veilig. Rustig maar.'
Ik kan zien dat Moller dit al eerder heeft gedaan, dit sussen, hem terughalen van de rand van de afgrond. Cobie kijkt strak naar Stef en dan is het alsof hij hem gelooft, want hij zucht diep en zijn lichaam ontspant. Ik vang een glimp op van hun geschiedenis, hun verhouding. Van Moller als mens. Het dwingt respect af. Maar ik heb er niets aan. Achter een gesloten deur in het hoofd van Cobie de Villiers ligt de informatie die ik nodig heb. En Moller heeft de sleutel, als er een sleutel is.
Schele Seppie staart stil met een oog naar alles.
'Stef, ik zal je mijn probleem vertellen,' zeg ik op gewone gesprekstoon, als een ouder die een kind niet wil laten schrikken, want mijn woorden zijn voor Cobies oren bedoeld. 'Ik zoek de mensen die Emma le Roux hebben aangevallen. Dat is het enige. Ik ga achter ze aan en zal ze laten boeten. Ik heb geen belangstelling voor wat Cobie of jij of wie dan ook gedaan heeft. Ik wil de politie er niet bij betrekken. Om eerlijk te zijn kan ik me dat helemaal niet veroorloven. Het enige wat ik zoek, is een naam. Of een plek. Waar ik Emma's aanvallers kan vinden. Verder niets. Dan ga ik weg. Jullie zullen nooit meer van me horen. Ik vertel niemand wat er is gebeurd. Dat is mijn belofte aan jullie.'
Stef Moller zit daar met zijn hand op Cobies schouder en met knipperende ogen en zegt geen woord. Want het is Cobies beslissing.
De nacht is opeens doodstil. Ik kijk op mijn horloge. Tien over halfzes. De zon komt zo op. Ik kijk naar Jacobus. Hij ligt stil.
Moller drukt op Cobies schouder. 'Wat zeg je, Cobie?'