Onzichtbaar - Onzichtbaar Part 32
Library

Onzichtbaar Part 32

Een van de vrijwilligsters neemt op met een Scandinavisch accent. Ik vraag of ik Donnie Branca mag spreken. Ze zegt dat ik even moet wachten. Ik hoor hoe ze hem roepen.

'Ogenblik alstublieft, hij komt eraan.'

En dan zegt hij: 'Met Donnie.'

'Je spreekt met Lemmer, Donnie. Ik was met Emma le Roux bij jullie.'

'O, ja. Ik vind het heel erg... We hebben gehoord van het ongeluk.'

'Het was geen ongeluk, en dat weet jij ook.'

'Ik weet niet zeker of ik begrijp...'

'Donnie, volgens mij wordt het tijd dat we ophouden met die bullshit. Ik wil dat je even goed luistert naar wat ik nu ga zeggen...'

'Die toon bevalt...'

'Mond dicht en luisteren, Donnie.'

Hij houdt zijn mond. Ik heb precies bedacht wat ik tegen hem wil zeggen. Het is allemaal gebaseerd op giswerk, maar het gaat om de manier waarop ik het breng. Ik moet het agressief en zelfverzekerd zeggen. Ik kan het me niet veroorloven dat hij weet waar de hiaten in mijn kennis zitten.

'Ik woon nu in een huis dat Motlasedi heet, aan de weg tussen Green Valley en de Mariepskop. En ik geef jullie 48 uur om me te vertellen waar Cobie de Villiers is. Als ik binnen die tijd niets van jullie hoor, geef ik alles wat ik weet aan de kranten en de commissaris van politie in Limpopo.'

Ik gun hem een moment om het te laten doordringen.

'Ik weet wat je denkt, Donnie. Je vraagt je af wat ik weet. Laat me je vertellen: ik weet alles. Ik weet van jullie nachtelijke escapades, ik weet van de vuurwapens die jullie voor de politie verstoppen, ik weet wat Frank Wolhuter in Cobies huis gevonden heeft en dat stond niet in de boekenkast, Donnie...'

En dan waag ik de grootste gok, waarover ik het langst heb geaarzeld: 'En ik weet dat H.B. niet voor Honey Badger staat. Achtenveertig uur, Donnie. Neem geen contact met me op over iets anders. Je weet wat ik wil hebben.'

Ik druk op het knopje met het rode telefoontje om de oproep te beeindigen en veeg het zweet van mijn voorhoofd.

Langzaam laat ik mijn adem ontsnappen.

Het volgende telefoontje is naar Carel de Grote. Hij heeft zeker haar naam op zijn schermpje gezien want hij zegt: 'Ik begon me al zorgen over je te maken, Emma.'

'Met Lemmer. Ik heb geen goed nieuws.'

'Waar is Emma?' Het klinkt meer als een bevel dan als een bezorgde vraag.

'Ze ligt in het ziekenhuis, Carel. Er is een incident geweest. We zijn...'

'Een incident? Wat voor incident? Wat moet ze in het ziekenhuis?'

'Carel, als je je mond houdt, kan ik verder praten.'

Hij is niet gewend aan die toon. Van verbijstering blijft hij lang genoeg zwijgen.

'We zijn zaterdag aangevallen door drie gewapende mannen. Emma is gewond, ze heeft hoofdletsel. Ze ligt op de intensive care van de SouthMed-kliniek in Nelspruit. Haar dokter is Eleanor Taljaard. Die moet je bellen als je bijzonderheden over Emma's toestand wilt. Ik wilde je alleen vertellen...'

Hij kan zich niet langer inhouden. 'Zaterdag!' schreeuwt hij tegen me. 'Zaterdag? En dan bel je nu pas?'

'Carel hou je...'

'Dat is drie dagen. Hoe kun je nu pas bellen? Hoe ernstig is Emma eraan toe?'

'Carel, laten we elkaar goed begrijpen. Ik ben jou niets verschuldigd. Ik bel je uit beleefdheid. Ik weet wie ons aangevallen hebben. Ik zal ze krijgen, stuk voor stuk. Niet voor jou. Voor Emma. Ik zit in een huis dat Motlasedi heet, aan de weg tussen Green Valley en de Mariepskop en het is nog maar een kwestie van tijd voordat ik ze te pakken heb.'

Ik hoop dat hij met de goede vraag komt. Hij stelt me niet teleur. 'Wie? Wie heeft het gedaan?'

'Dat is een lang verhaal en ik heb nu geen tijd. Ik zal het vertellen als alles achter de rug is. En dat zal niet lang meer duren. Ik ga de hele rotte troep blootleggen.'

'Je moest haar beschermen, het was jouw...'

'Tot ziens, Carel.'

Hij belt meteen terug, dat weet ik. Ik kijk op mijn horloge. Negentien seconden en Emma's telefoon gaat over. carel staat er op het schermpje. Ik druk de oproep weg. Wacht weer. Deze keer duurt het twintig seconden. Druk hem weg. Weer negentien en hij gaat weer. Ik had gegokt op drie keer, maar Carel is een vastberaden Rijke Afrikaner. Hij belt zes keer voordat hij de moed opgeeft. Ik zie hem voor me in zijn 'study', boos en verontwaardigd, ijsberend met een sigaar tussen zijn vingers terwijl hij zich probeert te herinneren wat ik over het ziekenhuis en de dokter heb gezegd, en dan gaat hij hen bellen.

Tijd voor mijn derde telefoontje. Ik toets het nummer in.

'Ernstige Geweldsmisdrijven, waarmee kan ik u van dienst zijn?'

'Kan ik inspecteur Jack Phatudi spreken, alstublieft?'

'Ogenblik.'

Ze schakelt me door naar een toestel dat rinkelt en rinkelt en rinkelt. Ten slotte gaat de oproep terug naar haar. 'U wacht op?'

'Inspecteur Jack Phatudi.'

'De inspecteur is er niet. Kan ik een boodschap doorgeven?'

'Ja, vertel hem alstublieft dat Lemmer heeft gebeld. En dat...'

'Wie?'

'Lemmer.' Ik spel het voor haar.

'Oke. Wat is de boodschap?'

Ik lieg doodleuk: 'Vertel hem alstublieft dat ik weet wie het briefje aan Edwin Dibakwane heeft gegeven.'

'Edwin Dibakwane?'

'Ja.'

'Ik zal het doorgeven. Hoe kan hij u bereiken?'

'Hij heeft mijn nummer.'

'Oke.'

Voor de zekerheid bel ik ook het politiebureau in Hoedspruit om dezelfde boodschap achter te laten, maar tot mijn verbazing zeggen ze: 'Ik verbind u door,' en dan neemt Phatudi op met een onvriendelijk 'Ja?'

'Jack, met Lemmer.'

Een paar tellen stilte. 'Wat moet je?'

'Ik weet wie het briefje aan Edwin Dibakwane heeft gegeven.'

'Wie?'

'Dat kan ik nog niet zeggen, Jack. Je moet eerst je excuses aanbieden voor gisteren. Je manieren laten veel te wensen over. Ik hoop dat je moeder niet weet hoe je tekeergaat.'

Hij verliest onmiddellijk zijn geduld. 'Mijn moeder?'

'Ja, Jack, je moeder. Ik weet zeker dat ze je beter heeft opgevoed. Bied je je excuses aan?'

Hij zegt iets in het sePedi wat ik niet versta, maar uit zijn toon kan ik opmaken dat het geen excuses zijn.

'Dan hang ik maar weer op, Jack,' zeg ik. Ik druk op het rode telefoontje en schakel Emma's telefoon uit.

Mijn probleem is de brede strook dicht bos tussen het toegangshek en het huis. Het goede nieuws is dat ik daar onzichtbaar zal zijn, het slechte nieuws dat ik niet tegelijkertijd de mogelijke toegangsroutes en het huis in de gaten kan houden.

Ik kies een schuilplaats een meter of tien van de zoom van het bos, want daar kan ik het hek, meer dan een kilometer van het pad en een groot deel van de afrastering zien zonder zelf gezien te worden. Er waren geen winkels in Nelspruit open waar ze verrekijkers verkochten. Ik zal me moeten behelpen.

Ik haal stenen en takken weg zodat ik gerieflijk tegen de stam van een boom kan leunen en leg de Glock binnen handbereik. Dan maak ik de doos met tien Twinkies open, haal ze uit de plastic verpakking en rangschik ze op de kaki tropenhoed die ik bij Pick 'n Pay heb gekocht: etenswaren die niet kraken of ander geluid maken. Ik zet de vier flesjes Energade naast de Twinkies en maak er een open. Niet ijskoud, maar koud genoeg.

Ik kijk op mijn horloge. Bijna een uur sinds ik Donnie heb gebeld. Theoretisch kunnen ze nu elk moment komen opdagen. Maar ik denk van niet. Hij zal eerst de andere gemaskerde helden laten komen. Ze moeten hun wapens in orde maken en een strategie bespreken. Tot nu toe waren het nachtvogels met hun escapades. Geen reden waarom ze daar iets aan zouden veranderen. Ik verwacht ze pas tegen middernacht. Misschien later. Intussen moet ik blijven zitten. Voor het geval dat.

Ik eet een Twinkie. Drink een Energade.

Ik lees op de doos dat er jaarlijks meer dan vijfhonderd miljoen van die cakejes worden verkocht. Twinkies hebben sinds 1930 een cultstatus gekregen. President Clinton heeft er een in een tijdcapsule gestopt. De Amerikaanse vereniging van persfotografen heeft onlangs een tentoonstelling gehouden van foto's met Twinkies als onderwerp. Mensen maken zelfs bruidstaarten van Twinkies.

Ik zet de doos neer. Ik vraag me af waarom Clinton geen sigaar in de tijdcapsule heeft gestopt. Dat zou Carel de Geschokte leuk hebben gevonden.

Het open land is opeens in schaduw gehuld.

De zon is achter de Mariepskop verdwenen. Het wordt een lange nacht.

35.

Als je je verborgen houdt, moet je stilzitten.

Ik ben niet goed in zitten. Hoe ik ook mijn best heb gedaan om de holte tegen de boom comfortabel te maken, na een uur begint er van alles te kriebelen. Als ik mijn lichaam verplaats, doe ik dat langzaam en doelgericht, zodat mijn bewegingen niet de aandacht trekken.

Maar ik weet dat niemand me in de gaten houdt. Dat is een les die ik al vroeg in mijn loopbaan als lijfwacht heb geleerd: mensen kunnen voelen dat iemand naar ze kijkt. Ik was meestal degene die bespiedde, constant speurend naar mogelijk risico, en negen van de tien keer werd de geobserveerde zich daarvan bewust. Het is een oerinstinct, maar het bestaat. Sommige mensen reageren onmiddellijk, hun gevoeligheid is goed ontwikkeld, hun reactie snel en agressief. Bij anderen is het een trager proces, een stelselmatige bewustwording die eerst onzeker en voorzichtig bevestiging zoekt. Ik heb geleerd om subtieler te kijken. Ik heb geexperimenteerd met de zijdelingse blik, de ooghoek, en gemerkt dat het niet veel verschil maakt. De geobserveerde voelt de belangstelling, niet alleen de blik.

In het bos om me heen begint het nachtleven te ontwaken. Een hele reeks nieuwe geluiden van insecten en vogels en ondetermineerbare dieren, van takken en ritselende blaadjes. Muggen en muskieten tonen belangstelling, maar de insectenlotion die ik overdadig heb opgesmeerd doet zijn werk.

Ik sta twee keer langzaam op om mijn ledematen te strekken en de bloedsomloop te stimuleren. Ik eet en drink, ik kijk en luister. En ik denk na, rustiger nu, want alles is in gang gezet, de volgende rij dominostenen is opgesteld. Waardoor zal de eerste omvallen?

Ik denk aan Emma. Hoe verkeerd ik haar heb ingeschat, hoe vooringenomen ik was. Ik houd niet van rijke mensen. Dat is deels afgunst laat ik daar niet over liegen maar deels ook ervaring, want de afgelopen achttien jaar heb ik ze meegemaakt. Eerst als de welgestelde, invloedrijke figuren die gehoor zoeken bij de minister, en meer onlangs als mijn 'clienten', zoals Jeanette ze noemt. En eigenlijk zijn de meeste rijke mensen klootzakken die vooral in zichzelf zijn geinteresseerd.

Vooral de Rijke Afrikaners.

Mijn vader bewaarde een pakje vergeelde foto's op de bovenste plank van zijn kleerkast, in een oud, plat theeblik. Twee ervan waren kiekjes van onze voorouders: mijn overgrootvader en zijn drie broers, vier bebaarde mannen in wit overhemd en jasje. Volgens mijn vader waren ze rond de eeuwwisseling genomen, na het verlies van de familieboerderij, toen de Afrikaners niets meer hadden. Uit de snit en de eenvoud van de kleren van de vier Lemmers kun je duidelijk de armoede aflezen. Maar er was iets in hun ogen: trots, vastberadenheid, waardigheid.

Jaren later moest ik weer aan die foto's denken toen ik in 1999 naar Calvinia reed voor het Vleisfees, het jaarlijkse schapenfestival. Ik was al een jaar niet meer in overheidsdienst. Ik wilde een weekend uit Seepunt weg, had iets over het festival gelezen en besloot die zaterdagochtend impulsief om erheen te gaan. Dezelfde avond was ik weer thuis, want wat ik zag, beviel me helemaal niet: welgestelde stadse Afrikaners met hun glimmende suv's, die zich vol zaten te gieten en om drie uur 's middags hun middelbare, dronken lijven lieten schokken op de maat van oorverdovende muziek terwijl hun tienerkinderen beschaamd toekeken. Ik stond daar, dacht aan de foto's in mijn vaders theeblik en wist dat armoede beter bij de Afrikaner past.

Ik geef toe dat ik bevooroordeeld ben tegen rijke mensen, en dus tegen Emma.

Maar vooroordelen zijn beschermingsmechanismen. Soms zijn ze aangeboren, ons instinctieve zoeken naar de eenden uit onze vijver, onze genetisch verwante broeders en zusters, zoals het voortdurende uitleggen van familierelaties bij de stammen van Nieuw-Guinea. Dat is ook de onopzettelijke oorsprong van al die -ismes, politiek vreselijk incorrect, maar zo is de menselijke natuur.

Andere vooroordelen zijn aangeleerd. Vooroordelen die voortkomen uit ervaring zijn ook ter bescherming bedoeld. Zoals een kind leert dat die betoverende vlam heet is, zo leren wij van elke menselijke interactie, vormen we denkpatronen van oorzaak en gevolg, categoriseren en etiketteren we om pijnlijke situaties te vermijden. Om wetten te kunnen opstellen.

Kleine vrouwen staan gelijk aan problemen. Niet alleen mijn moeder, zo makkelijk zijn de synapsen niet te programmeren. Er waren er meer, meisjes op school, vrouwen die ik in persoonlijke of professionele hoedanigheid observeerde, zodat ik een referentiekader kon vormen dat bepaalde dat mooi en klein gelijkstaat aan problemen.

Ik zit als een idioot te rationaliseren, maar bij Emma moet dat als verzachtende omstandigheid dienen. Ik wist niet dat ze anders was. Er was aanvankelijk geen bewijs van het tegendeel. Rijk en mooi en klein, waarom zou zij de uitzondering zijn? En het is gewoon niet slim om betrokken te raken, om de professionele afstand te verkleinen.

En nu? Nu zit ik in het diepe duister van een Laevelds oerwoud en zijn de grenzen tussen persoonlijke en professionele betrokkenheid verdwenen. Ik wil mijn beschermingsplicht als lijfwacht tot het einde toe nakomen, maar de voornaamste drijfveer is de overval op mijn Emma te wreken, eindelijk de antwoorden op haar vragen te vinden en aan haar voeten te leggen, op zoek naar vergiffenis en als offer van... genegenheid.

Mijn Emma.

En gisteravond heb ik met een vreemde vrouw geslapen.

Emma, die ik slapend naar binnen heb gedragen, die ik getroost heb, die ik aan de eettafel een deel van mezelf heb laten zien dat alleen Mona kende, die ik bloedend en gehavend tegen me aan heb gehouden in een minibustaxi, in de verschrikkelijke wetenschap dat ik veel meer kwijt zou zijn dan mijn professionele reputatie als ze zou overlijden. Koos Taljaard heeft gelijk. Ik ben verliefd op Emma. Niet halsoverkop en dringend, maar vaag en verlangend. Misschien ben ik verliefd op het idee van Emma, op wie ze is, ondanks haar schoonheid en haar rijkdom. Emma, die ondanks haar klasse en ontwikkeling met oprechte belangstelling en nieuwsgierigheid kon vragen: 'Wie ben jij, Lemmer?' Die na de Kaapse overval de moed had hier te komen zoeken, die ondanks alles is blijven geloven dat Cobie Jacobus is, haar broer, haar bloed.

Mijn Emma, die ik vannacht ontrouw was.

Ik had het moeten zien aankomen. Dat is wat me het meest tegenvalt van mezelf. Ik had het gevaar en de gelegenheid al moeten zien toen Tersia zei: 'Je hebt gevochten, Lemmer. Stoute jongen.' Er was een flikkering in haar, ergens in haar onderbewuste had die observatie met een spookhand een primitieve schakelaar omgezet. Vrouwen zijn bang voor geweld. Hebben er de pest aan. Maar er zit iets in hen, of in veel van hen, wat een zwak heeft voor de mogelijkheid van geweld in een man, voor zijn aanleg om zijn voortplantingsrecht af te dwingen, of om haar en haar kroost tegen gevaren te beschermen. Mona had dat ook. Er waren tijdens mijn proces een paar vrouwen die elke dag kwamen luisteren, die strak naar me zaten te kijken en het verslag van het gevecht intens volgden.

En Tersia. Sasha.

Ik had de sleutel met de blauwogige dolfijn terug moeten schuiven over de bar. Ik had moeten nadenken, ik had gewaarschuwd moeten zijn door haar geschiedenis, haar zwakheden, haar doelbewuste zelfbedrog van sterrenwichelarij en eenhoorns. Die fantasieen stuiten me tegen de borst, ze staan lijnrecht tegenover mijn eigen filosofie dat je de werkelijkheid niet kunt ontkennen of ontlopen.

Ik had moeten weten dat ik uiteindelijk de verleiding niet zou kunnen weerstaan. Want ik had kunnen voorspellen dat zij seksueel ongeremd zou zijn.

Voor mij, voor mannen, is die potentie de ultieme fantasie, de dodelijkste valstrik: de vrouw die haar extase schril en hard en schokkend uitleeft, met wilde ogen die alles laten zien, de vrouw die steeds meer wil, die niet vraagt maar neemt, met bijna demonische doelgerichtheid.

Tersia wilde me omdat ik niet opvallend veel belangstelling toonde. Voor haar is dit de bevestiging dat ze het nog kan, al beginnen de jaren aan te tikken, al kost het meer tijd en inspanning om het lieflijke lijf uit haar jeugd in stand te houden. Zoals mijn moeder. En misschien was dit ook een manier voor Tersia om te ontsnappen aan haar saaie bestaan. Misschien alleen een hunkering om een lichaam vast te houden op oudejaarsavond. Of ze wilde gewoon nog een keer dansen met de duivel van potentieel geweld, de man die kan vechten, de huursoldaat of militair adviseur of smokkelaar.