Schrap optie 3.
Ik loop een stuk door, weg van de Audi. En ik loop terug. Ik weet nog steeds niet wat ik moet doen.
Ik doe het portier open en stap in. Start. Sla rechts af de asfaltweg op in de richting van Hoedspruit, Mogale en Mohlolobe.
Ik rijd maar wat. Want ik heb niets anders te doen.
Voorbij de afslag naar het Krugerpark, de R351. Ik zie weer het zelfgemaakte reclamebord: warthog bush pub. cold beer!!!!! airco!!! open! Voor het eerst heeft het betekenis. Ik denk er een kilometer over na, ga langzamer rijden, stop. Wacht tot het tegemoetkomende verkeer voorbij is en keer dan de auto.
Ik ga denken. En afkoelen. Laat ik eens een blik werpen op de plek waar ze hebben geprobeerd Dickie Radicaal te rekruteren.
Dit is geen plek voor de internationale toerist. Een groot gebouw en zes of zeven kleinere tussen mopanebomen en stof. Witgekalkte muren, uitgedroogde grijze rieten daken die schreeuwen om onderhoud. Drie doorleefde Land Cruisers en een oude Toyota 4x4 pick-up, twee grote, oeroude Mercedes-sedans, een nieuwe Nissan-double-cabin en een Land Rover Defender van onbekende leeftijd. Drie kentekens uit Mpumalanga, de rest uit de provincie Limpopo.
De plaatselijke kroeg.
Aan het grootste gebouw hangt, een beetje scheef, een gebarsten plank van donker hout waarin iemand zonder noemenswaardig talent een mensenleven geleden een karikatuur van een wrattenzwijn en het woord warthog heeft uitgesneden. Daaronder is een bordje in de vorm van de nummerplaat van een auto geschroefd: bush pub. Een witgeverfde plank, keurig haaks op de muur, met rode letters die roepen: pub lunches! a la carte dinner! genuine game dishes! try our mixed grill! warthog burgers!
Op het raam naast de grote houten deur is met plakband een kleine verbleekte advertentie geplakt, als een bijkomstigheid. chalets te huur. Ik doe de deur open. De airco werkt. Een bar over de hele lengte van de ruimte. Veel houten tafels en banken, allemaal gedekt. Van de kale dakbalken hangt een zilverkleurige banier. happy new year!!!!!!!! De eigenaars zijn duidelijk uitroeptekenmensen.
De verbleekte muur staat barstensvol graffiti. Jamie & Susan were here. Eddie the German. Morgan and the Gang. Oloff Johannsen.
Save the Whale, harpoon a fat chick. Free Mandela with every box of Rice Krispies. Semper Fi. Naas Botha was hier. Zeker omdat Morne niet komt. Make Love, Not War = Steek, Maar Niet Met een Mes. Spotprenten, onleesbare handtekeningen.
Aan vijf tafels zitten groepjes van acht of meer. Uit het volume van de gesprekken leid ik af dat het oudejaarsfeest al begonnen is. Achter de bar is een vrouw bezig glazen uit een plastic krat te halen. Als ik aan de lange bar ga zitten, komt ze naar me toe.
'Wat kan ik voor je doen?'
'Dry Lemon met ijs, alsjeblieft.'
'Op oudejaarsavond?' Geamuseerde lachplooitjes. Ze is aan de verkeerde kant van de veertig, maar niet onaantrekkelijk. Haar neus en mond passen goed bij elkaar, ze heeft lichte ogen, eerder grijs dan groen, en lang haar, bruine krullen tot op haar schouders. Oorbellen in de vorm van de maan en sterren. Een mouwloos verwassen oranje T-shirt over grote borsten, een blauwe spijkerbroek met een dramatische gesp aan de riem, rijen Afrikaanse kralen om haar hals, een waterval van armbanden, mooie handen met veel te veel ringen. Lange, groen geverfde nagels.
'Ja, graag.'
Ze loopt naar een koelkast met een schuifdeur. De spijkerbroek staat haar goed. Achter op haar schouder zit een tatoeage, een oosterse letter of teken. Ze pakt een blikje frisdrank, een kleintje.
'Doe er maar twee, alsjeblieft.'
Ze pakt er nog een, zet de blikjes naast elkaar, pakt een bierglas en schept het vol ijs. Dan brengt ze alles naar mij.
'Zal ik het voor je opschrijven?'
'Alsjeblieft.'
Ze klikt de blikjes open. Ik zie de honderden visitekaartjes die achter haar in lange rijen op de planken met flessen zijn geprikt. Aan het plafond hangen honkbalpetten. Tractor- en automerken, rugbyteams. Typisch een plattelandskroeg op zoek naar sfeer.
'Tersia,' zegt ze en ze steekt een beringde hand uit. De naam past niet bij haar.
'Lemmer,' zeg ik en ik schud haar hand. Die is koud van de blikjes. Haar ogen kijken nieuwsgierig.
'Je ziet er niet uit als een toerist.'
'Hoe ziet een toerist eruit?'
'Dat hangt ervan af. De buitenlanders dragen safarikleren. De lui uit Johannesburg en Pretoria komen met vrouw en kinders. Leggen meteen hun mobiel op de bar, naast hun dikke portemonnee. Een beetje showen en toch geen telefoontje missen.'
Ik schenk de Dry Lemon over het ijs.
Ze gaat met haar billen tegen de lange kast achter zich staan en vouwt haar armen onder haar borsten. 'Je bent geen verkoper, je bent geen boer, je komt niet uit Vrijstaat.'
'Dat ligt voor de hand,' zeg ik en ik neem een grote slok.
'Je haar is te kort voor Durban, je kleren zijn te... ik weet niet, te tweeslachtig voor een Kapenaar.'
'Tweeslachtig?'
'Kapenaars kleden zich zonder erover na te denken. Jij hebt erover nagedacht, maar ik weet niet wat je hebt gedacht.'
'Mijn kleren bevallen je niet?'
'Jouw kleren zijn mijn zaak niet. Het is een observatie, geen oordeel.'
'Je observeert goed.'
'Jij ook.'
'Hoe weet je dat?'
Ze leunt naar voren en haalt een pakje Cartier-sigaretten en een witte wegwerpaansteker naar zich toe. Ze is zich bewust van haar borsten. 'Ik zag je binnenkomen.' Ze trekt met die groene nagels een sigaret tevoorschijn. 'De meeste mensen zijn onzeker als ze binnenkomen. Jij was je bewust van je omgeving.'
Ze wijst naar de sigaretten. 'Ik had je er een kunnen aanbieden, maar je rookt niet.' Ze steekt haar sigaret aan en inhaleert diep.
'Je hebt echt talent. Je zou er geld mee kunnen verdienen.'
Ze blaast de rook uit met halfdichte ogen. 'Honderd rand als ik kan raden wat je doet.'
'En als je het mis hebt?'
'Dan is de Dry Lemon van het huis.'
'Laat maar horen.'
'Wat is je sterrenbeeld?'
'Ram.'
'Mmm... Draai je handen om.'
Ik neem een slok frisdrank, zet het glas neer en laat haar mijn handpalmen zien. Ze buigt zich naar voren, met haar ellebogen op de toonbank, zodat zij het beter kan zien en mijn uitzicht in het T-shirt beter wordt.
Een trek van de sigaret. De as gloeit. 'Oke. Niet getrouwd. Je werkt niet met je handen. Draai ze weer om.' Ze kijkt naar mijn knokkels en komt weer overeind. 'Je hebt gevochten, Lemmer. Stoute jongen.'
Ik reageer niet.
'Die schouders, die nek... je bent stevig maar je werkt niet in de zon. Twee-, drieenveertig. Politieagent is een mogelijkheid. Dat haar, nee... Nee, zeker geen politie. Verkeerde drankje. En je bent te... gestroomlijnd. Even zien. Tien jaar geleden had ik misschien "leger" gedacht. Officier op een kantoor. Misschien ben je dat geweest, maar nu niet meer. Zoiets... Beveiliging, bewaking, militair, je werkt voor jezelf. Luchtmacht dan? Piloot. Nee, dan had je hier een zonnebril neergelegd. Wat doe je hier? Laeveld. Mozambique. Zimbabwe. Niet op vakantie. Je bent hier voor je werk. Je bent hier met een doel binnengekomen. Wacht je op iemand? Misschien, de manier waarop je rondkeek.'
En dan kijkt ze me recht aan: 'Huursoldaat.'
Ik weet wat ze doet. Ze wacht op het knipperen van mijn ogen, het dichtknijpen, het wegkijken. Ik laat niets merken. Ze probeert het weer. 'Consultant. Militair consultant.' Niets. 'Smokkelaar.'
Dan weet ze dat het niet gaat lukken en ze neemt een trek van de sigaret. 'Oke,' zegt ze met tegenzin. 'Frisdrank is van het huis.'
'Niet slecht,' zeg ik en ik leeg het glas.
'Hoe dichtbij was ik?'
'Lauw.'
'Jij denkt dat je het beter kunt, dat is het.'
'Mag ik er nog een?' vraag ik en ik schuif het glas naar haar toe.
'Kom op, laat zien wat je in huis hebt.' Ze legt de sigaret in een asbak, loopt bij de tapkast weg en gaat nog twee blikjes halen.
'Heb je biltong? Of nootjes of zo?'
'Misschien. Als je het beter doet dan ik.'
'Ters,' roept iemand vanaf een tafel. 'Meer wijn!' Een koor van soortgelijke verzoeken klinkt op.
'Ik kom eraan,' zegt ze tegen hen en dan zachter tegen mij: 'Dit wordt een lange avond.'
Ze zet de blikjes voor me neer en gaat hun bestelling brengen. Ik schenk mezelf nog eens in. Kijk hoe soepel ze beweegt. Ze heeft het lichaam van een jongere vrouw en is zich daarvan bewust.
Er komt nog een groep binnen, twaalf blanken, zes mannen, zes vrouwen, van eind dertig tot halverwege de vijftig, allemaal met licht tot zwaar overgewicht, in feestkleding. Ze groeten elkaar over en weer. De sfeer is feestelijk en afwachtend.
Tersia pakt een opschrijfboekje en gaat naast de nieuwe tafel staan. Ze lacht met hen mee, grijpt hier een man bij zijn schouder, daar een vrouw bij haar uitgestrekte hand. Bekenden, maar iets in haar lichaamstaal is verdedigend, een onbewuste houding van 'ik hoor hier niet echt thuis'. Een 'buitenstaner', zou Melanie Posthumus hebben gezegd.
Ik denk na over het spel dat Tersia wil spelen. En vraag me af hoe vaak ze al honderd rand heeft gewonnen van handelsreizigers. Het is makkelijk als je genoeg mensenkennis hebt, weet hoe je vragen moet stellen en opmerkingen moet plaatsen. Ik kan het beter dan zij, want ik ken ze. Ik heb ze ontmoet in de Kaap, vrouwen zoals zij, wanneer het Parlement in zitting was en ik rondwandelde over de Langstraat en St. Georges Mall en het Groenmarktplein. Allemaal met hetzelfde basisverhaal. Ik heb een Wet geformuleerd. Lemmers Eennachtwet voor Quasi-artistieke Vrouwen. Want meer dan een nacht, en je zit als een insect in het web.
Dat is een reden waarom ik het spelletje niet kan meespelen met Tersia. Ik heb een oneerlijk voordeel: voorkennis. De andere is dat zij niet zal willen horen wat ik te zeggen heb. Want de stukken van haar geschiedenis die belangrijk zijn, doen pijn.
Ze komt van het platteland, misschien wel minder dan tweehonderd kilometer hiervandaan. Lagere Afrikaanse middenklasse. Intelligent. Rebels op school, haar vader een zwakke vaderfiguur. Ze is de oudste van drie of meer kinderen. Haar moeder had het te druk en was te moe om veel aandacht aan haar te besteden. Matige prestaties op school. Haar lichaam zal na de puberteit steeds meer aandacht hebben getrokken. Grote teleurstelling in de liefde tegen het eind van de middelbare school. Ze zal op school al goed zijn geweest in kunstzinnige vakken, haar enige grote talent, maar niet groot genoeg om boven iedereen uit te stijgen.
Na school met een euforisch gevoel naar de stad, hoogstwaarschijnlijk Pretoria, om haar ouderlijk huis en haar klasse te ontvluchten, niet wetend dat ze die met zich meedraagt. Eenvrouwsappartementje ergens in de buurt van het centrum, een kantoorbaan bij een groot bedrijf, tijdelijk, want ze koestert vage plannen om kunstgeschiedenis te gaan studeren. Ze leest over oosterse filosofie, bestudeert astrologie, ontdekt welk sterrenbeeld de mannen die haar mee uitvragen hebben.
Ze ontmoet een grote man met een weelderige baard die in een cafe gitaar speelt. Haar soulmate. Hij trekt binnen een maand bij haar in. Zij ondersteunt hem twee jaar lang financieel, met veel moeite, want hij gelooft dat hij op een gegeven moment een cd gaat maken, en dan zal hij rijk worden en voor hen allebei zorgen. Ze praten nachtenlang over esoterische en metafysische zaken. Hij leert haar de geheimen van de volmaakte fellatio, de seks bestaat uit marathonsessies van experimenten. Hij vraagt haar of hij een derde in hun bed mag halen uit zijn clubje cafegroupies. Ze zwicht uiteindelijk, maar kan er niet mee doorgaan als het andere meisje dronken en onaantrekkelijk blijkt. Kort daarna begint de verhouding te verwateren, want zijn belangstelling voor haar taant, hij drinkt steeds meer en zingt steeds minder. Ze schopt hem eruit.
Ze denkt na over haar leven, pluist elke zondag de kranten uit op zoek naar een betere baan, geeft de Maatschappij de schuld van haar waardeloze werk, ze zijn blind voor haar talenten. Ze solliciteert tevergeefs naar andere banen, want haar kwalificaties zijn niet goed genoeg. Ze schrijft zich in aan de Unisa, de University of South Africa, voor een schriftelijke studie kunstgeschiedenis. Of letterkunde. Het is meer werk dan ze had verwacht en na vier maanden stuurt ze geen werkstukken meer in. Ze krijgt op kantoor een verhouding met een getrouwde man wiens vrouw hem niet begrijpt. Dat loopt ook mis.
Weer een groot zelfonderzoek. Ze zegt haar baan op, laadt haar Volkswagen Kever vol en rijdt naar de Kaap. Op een gegeven moment gaan ze allemaal naar de Kaap... Trekt in bij een commune in Obs of Houtbaai en maakt quasikunstzinnige spullen die op het Groentemarktplein aan de man gebracht worden, draagt wijde rokken, sandalen en kleurige banden in het haar. Noemt zich Olga, Natasha of Alexandra. Rookt een beetje wiet, slaapt met deze en gene. Maar het bevredigt haar niet.
Ze vertrekt naar Greyton, werkt in een klein hotelletje, krijgt de smaak te pakken van trektochten door de bergen, een zijn met de natuur en de Gaia-hypothese. Ze wijst twee aanbiedingen van de hand om bij oudere vrouwen in te trekken en stelt liefde als niet-onderhandelbare voorwaarde wanneer ze wel met een man slaapt. Dat gebeurt niet vaak. Binnen een maand heeft ze het over de vaste bewoners als 'wij' en de weekendbezoekers als 'zij'. Tot het dorp te 'commercieel' wordt, dan trekt ze naar de volgende nieuwe trendy plek. Darling aan de Westkust of Clarens in Vrijstaat of ergens in het binnenland van Natal. In die jaren zal ze alleen Engels hebben gesproken als laatste poging om te veranderen, te transformeren totdat ze over de veertig, ontnuchterd en leeg, een bedevaart naar haar roots onderneemt, terug naar Laeveld. Want ze komen altijd weer terug... een laatste keer de balans opmaken, een laatste wanhoopspoging om de verloren jaren terug te winnen, oude dromen nieuw leven in te blazen. Misschien wacht de ongrijpbare zielsverwant de hele tijd al waar het allemaal begonnen is.
En op een gegeven moment in de komende jaren zal ze haar eisen bijstellen en 'ja' zeggen tegen de bescheiden zakenman van middelbare leeftijd of de bolbuikige bananenboer die het al zo lang en zo beleefd vraagt. Zodat ze niet alleen oud hoeft te worden.
32.
Tersia vraagt me niet meer om naar haar te raden, want het restaurant wordt steeds voller en de bestellingen stromen binnen. Iemand draait de muziek harder. Popmuziek uit de jaren zeventig. Ze zet in het voorbijgaan een bakje pinda's voor me neer en schreeuwt: 'We zullen het morgenavond nog eens moeten proberen.' Met een knipoog. Tien minuten later begint een tweede serveerster aan haar dienst, zeker tien jaar jonger dan Tersia, maar ik vermoed dat haar levensverhaal niet heel anders is. Rood haar en sproeten, kleinere borsten. Wat ze compenseert door geen beha te dragen. Grotere oorbellen. Ze werken goed samen, lopen elkaar nooit in de weg.
Ik schuif naar de hoek om plaats te maken voor de meute en zit naar de mensen te kijken. De vastberadenheid waarmee ze drinken, de verbetenheid van hun plezier. Ik heb die toewijding aan oudejaarsavond nooit begrepen, misschien doordat ik die avond zo lang alleen of met Mona heb doorgebracht. Of nooit heb begrepen wat er zo feestelijk was aan de gelegenheid. Weer een middelmatig jaar voorbij. Weg, verloren. En weer een in het verschiet.
Ik wil naar buiten, ik kan hier niet nadenken.
Dan besef ik dat ik geen slaapplaats heb.
Tersia brengt me ongevraagd een bord eten. Ik bedank haar en vraag wat ik moet doen om een chalet te huren voor vannacht. Ze verstaat me niet. Ze moet haar oor bij mijn mond houden. Ik vraag het nog eens. Haar huid glanst en ik ruik haar zweet en sigaretten. Ze lacht en fronst tegelijkertijd. 'Op oudejaarsavond?' vraagt ze en ze gaat vier bier afleveren bij een tafel.
Ik eet schapenvlees van het spit, aardappelsalade, bonensalade, kaasbrood en druivenconfituur. Het lawaai zwelt aan. Ze komt weer langs en kwakt een sleutel voor me neer. De sleutelhanger is een zilveren dolfijn met een blauw kraaloog. Ze leunt over de bar, haar mond tegen mijn oor. 'Rechtdoor de weg af, langs de garages. Het is het laatste huis aan de linkerkant, met de blauwe deur. Neem de slaapkamer met het eenpersoonsbed.'
En dan is ze weer weg.
Ik doe de blauwe deur van het slot, met mijn zwarte sporttas in de hand.
In de hoek brandt een lavalamp, oranje licht dat lange schaduwen door de kleine zitkamer werpt. Het is een drukke kamer. Vanaf het plafond glooit donkerblauw met groen gaas vol subtiele, goudkleurige Indiase patronen naar de muur die volhangt met schilderijen, etsen en tekeningen. Mythische en fantasiefiguren, eenhoorns en dwergen. Prinsessen met ongelooflijk lang haar. Allemaal ondertekend met grote ronde letters: sasha.
Ik had het mis met dat pottenbakken of sieraden maken. Ze schildert, niet briljant, maar ook niet slecht. Ergens in de kloof daartussenin.
Zware gordijnen die dichtgetrokken zijn. Een dik tapijt. Een boekenkast tegen een andere muur. Een bank en twee gemakkelijke stoelen, in het midden een salontafel met een grote asbak, drie boeken en een gevlochten mandje. In het mandje nog meer dolfijnen met blauwe kraalogen zoals die aan de sleutel.
De hele kamer ruikt naar wierook.
Links zijn de twee slaapkamers, rechts een keukentje en een badkamer.
De slaapkamer met het eenpersoonsbed is spartaanser. Het dekbed heeft grote, veelkleurige blokken, en er hangt maar een schilderij aan de muur: een maanlichttafereel, een langharige prinses met haar rug naar de toeschouwer, haar hand uitgestrekt naar een eenhoornveulen. Ik zet mijn sporttas op het bed, rits hem open, haal de Glock eruit en leg hem op het nachtkastje. Trek mijn sokken en schoenen uit, pak mijn toilettas en leg die op het bed. Pak het mobieltje en bel de SouthMed-kliniek. Het duurt een paar minuten voordat ik een verpleegster bij de intensive care aan de lijn krijg. Ze zegt dat er geen verandering is in Emma's toestand. 'Maar we blijven hoopvol, meneer Lemmer.'
Ik bel het nummer van B.J., want hij heeft nachtdienst.
'Alles rustig,' zegt hij.
Jeanette Louw neemt na twee keer overgaan op. 'We worden hier weggeblazen door de zuidooster,' zegt ze. Ik hoor de wind. Er klinken stemmen op de achtergrond, het vage gedruis van de zee. Ik vraag me af waar en met wie zij oud en nieuw viert. 'En je Jeep heeft een vals kenteken. Waar ben je?'