Ik kijk naar de achterkant van mijn auto. Er is geen schade.
"He, hij praat tegen je."
Ze komen alle vier dichterbij. Vince blijft vlak voor me staan. "Stront in je oren, pedo?" En hij duwt tegen mijn borst. Nu alleen maar bravoure in zijn ogen.
Tijdens de rechtszaak was er sprake van steroiden, maar we konden niets bewijzen. Ik denk dat het kwam doordat ze met zijn vieren waren, doordat ze jong en fit en sterk waren. Doordat ik kleiner en magerder was dan zij. Dat schept een visuele illusie. Maar ik denk ook dat het kwam doordat Vince bij de sportzaal even niet de man was die hij dacht te zijn. Ik denk dat hij daar stond om niet met dat ogenblik te hoeven leven.
Toen duwde hij mij en ik sloeg hem. Niet hard. Net genoeg om te proberen hem tot bezinning te brengen. Maar het hielp niet. Toen kwamen de anderen. Ik heb het geprobeerd, Emma. Op een bepaalde manier wist ik wat er zou gebeuren als ik alles losliet. En ik heb het geprobeerd. Maar we zijn wat we zijn. Dat heb ik die avond geleerd. Maakt niet uit wat ze zeggen, maakt niet uit hoe hard de gevangenispsychiater zijn best doet, we zijn wat we zijn.
Daarom ben ik naar Loxton gegaan, Emma. Daarom ben ik op zoek gegaan naar een stam. Zodat ik dat soort situaties kan vermijden. De kans op problemen kan beperken. Want als ik weer in die straat bij die rotonde moet gaan staan, als ze weer op me af komen, zal ik hetzelfde doen, naar dezelfde plek gaan, naar die andere wereld.
Als hij in zijn eentje was geweest, zou ik niet... buiten mezelf zijn geraakt. Zelfs die avond niet. Maar iets aan twee of drie of vier geeft je rechtvaardiging, in je eigen hoofd. Schakelt het alarm uit. En dan zat er ook die frustratie in mij, van wie ik ben en waar ik vandaan kom, wat ik dertien jaar heb onderdrukt.
Ik liet me helemaal gaan.
Die grote, Vincent. Hij...'
Al kan ze me niet horen, al zal ze het zich later niet herinneren, ik zwijg en weeg mijn woorden. Dan zeg ik: 'Hij is dood. En ik werd aangeklaagd wegens doodslag. Met verzachtende omstandigheden. Zes jaar gevangenisstraf. Ik heb vier jaar uitgezeten.'
Ik blijf lang naast haar bed zitten zonder iets te zeggen. Tien, misschien twintig minuten. Me bewust van wat ongezegd is gebleven.
Vince, die met zijn hoofd tegen de Golf is gevallen. Ik had hem geslagen, in woede en in haat, met alles wat ik in me had. Drie, vier, vijf keer. Hij klapte achterover en raakte met zijn achterhoofd de rechtervoorpunt van de auto. Ik hoor het geluid nog, de holle, harde, heldere klank.
Hij lag vier dagen in coma. Hersenletsel. Kemp gebruikte woorden als parietaal en epiduraal hematoom, met veel tegenzin. En toen ging Vince dood.
En dat andere. Wat ik niet tegen advocaat Kemp heb gezegd, niet tegen de rechter, tegen niemand.
Hoe lekker die avond was.
Die ogenblikken, die minuten dat ik mezelf kon laten gaan, dat ik kon schoppen en slaan, pijn kon doen, kon breken en stompen, was ik ergens waar ik hoorde. Het was alsof alles op zijn plek viel, alsof ik een werd met de wereld, heel en compleet en goed. Dat is iets verschrikkelijks. Je wordt er dronken van. Het is verslavend.
En zo verschrikkelijk lekker.
26.
Eleanor Taljaard komt me even na twaalven wegjagen. Ze ziet er uitgerust en professioneel uit. 'Ik heb hier werk te doen en het is etenstijd. Koos wacht op je in het restaurant. En Maggie heeft een boodschap voor je achtergelaten. Die ligt in je kamer. Je kunt om twee uur terugkomen.'
'Goed, Eleanor.'
'Je hebt het goed gedaan.'
Is dat zo?
Het is vol in het restaurant. 'Zondag,' zegt Koos Taljaard. 'Gewetensdag. Dan komen ze de zieken bezoeken.'
Terwijl we een smakeloze kipschnitzel met kaassaus eten, vertelt hij dat ze al zestien jaar in Nelspruit zitten, eerst bij het provinciale ziekenhuis, later bij de SouthMed-kliniek.
'En in al die jaren hebben we nog nooit een patient gehad die door een kogelwond van een goederentrein is gevallen.'
Ik kijk hem kauwend aan.
'Wat is er gebeurd?' vraagt hij.
'Iemand was boos op ons.'
'Maar waarom? Wat kan iemand zo boos maken?'
'Ik weet het niet.' Hij kijkt me ongelovig aan. 'Het is echt waar,' zeg ik.
'We zijn niet allemaal zo,' zegt hij.
'Ik weet het.' De vraag is: wie is er wel zo? En waarom?
In mijn kamer ligt weer een getypte brief van Maggie T. Padayachee. En een autosleutel.
Geachte meneer Lemmer, Budget Car Rental heeft een zilverkleurige Audi A4 voor u afgeleverd. Hij staat bij de hoofdingang.
Verder heeft ene Jeanette Louw gebeld met de vraag of u haar misschien terug kunt bellen wanneer het u uitkomt, op haar mobiele telefoon.
Met vriendelijke groet, Maggie T. Padayachee Client Services Manager Ik bel Jeanette.
'Bedankt voor de auto.'
'Graag gedaan. Ze zeggen dat haar toestand verbetert.'
'Dat is wat ze zeggen.'
'En jij? Hoe voel jij je vandaag?'
'Ik mankeer niks.'
'Alle vluchten zitten vol, Lemmer. Het hele land wil oud en nieuw ergens anders vieren. We kunnen pas morgen komen.'
'We?'
'Ik kom met Fikter en Minnaar.'
'O?' Vreemd dat ze meekomt.
Ze hoort mijn verbazing. 'Je weet hoe de Kaap is tijdens de feestdagen. Vol toeristen uit Joburg en Pretoria en buitenlanders. Ik ben lang niet in Laeveld geweest.'
'Hoe laat komen jullie?'
'We zijn er tegen lunchtijd. En ik neem een kerstcadeautje voor je mee. Ik hoop dat het is wat je wilde hebben.'
'Dank je wel.'
'Het is het minste wat ik kan doen.'
'Ze is stabiel genoeg, we kunnen vanmiddag de scans doen,' zegt Eleanor Taljaard wanneer ik tegen tweeen terug ben op de intensive care. 'Je hebt tot vier uur dienst.'
Ik ga zitten. Emma is nog steeds even klein en bleek en stil onder het beddengoed.
'Hallo, Emma.'
Ze hebben de zak vloeistof die in haar ader drupt vervangen. Hij hangt bolrond en doorschijnend boven haar bed.
'Ik ben gaan eten. Kipschnitzel. Het was... niet zo lekker als in Mohlolobe. En toen heb ik Jeanette Louw gebeld. Ze komen morgen, zij en twee lijfwachten. Ze zullen hier op je passen, Emma. Tot ik klaar ben.'
Klaar ben. Met wat? Ik heb geen idee waar ik moet beginnen. Ik zit hier naast een vrouw die ik nauwelijks ken, met de neiging om iemand de kop in te rammen, alleen heb ik geen idee hoe ik bij die kop moet komen.
Ik wil op mijn bed gaan liggen en met mijn ogen dicht nadenken. Over waar ik met Emma ben geweest, over alles wat er gebeurd is. Ik geloofde haar niet toen het nodig was. Ik heb niet geluisterd, niet gekeken, niet opgelet. Nu zit er van alles in mijn hoofd, dingen die niet helemaal kloppen. Als zeep in het bad glippen ze uit mijn vingers als ik mijn hand dichtknijp. Ik moet nadenken. Want het hele gedoe klopt niet. Er is niet genoeg reden om Emma le Roux te vermoorden. Wat heeft ze gedaan om dit over zich af te roepen? Bij wat voor ellende is ze te dicht in de buurt gekomen?
Handschoenen? In de zomer? In Laeveld? Handschoenen en bivakmutsen, maar de sluipschutter had niets.
In de Kaap waren het er drie, had ze verteld, maar toen hadden ze alle drie hun gezicht bedekt. Hadden ze toen ook handschoenen aan? Dat is te begrijpen, ze wilden geen afdrukken achterlaten. Maar buiten in de natuur?
Waarom pas gisteren? Waarom hebben ze gewacht? Moesten ze eerst uit de Kaap komen?
Ik probeer in mijn hoofd een tijdschema te maken. Emma vertelde dat ze haar twee dagen na het nieuwsbericht over Cobie de Villiers hadden overvallen, dus drie dagen voor kerst. Zaterdag 22 december.
Twee dagen. Waarom dat tijdsverloop tussen haar telefoontje naar Phatudi en de overval in de Kaap? Wat zegt dat?
We zijn hier op 26 december aangekomen. Een, twee, drie, vier dagen voor de hinderlaag.
Betekent dat iets?
Ik moet tegen Emma praten. Ik kan hier niet zomaar zitten denken. Ze moet mijn stem horen.
Waar was ik gebleven? Jeanette. Die onderweg is.
'Jeanette...' zeg ik.
'Ik zat twee maanden in Loxton toen de telefoon ging. Het was Jeanette Louw met de vraag of ik werk zocht.
Ik had niet veel geld op de bank staan. De flat in Seepunt had ik met flinke winst verkocht, maar na de kosten voor de advocaat en het kopen van het Al Qaida-huis... "Wat voor werk?" vroeg ik en ze legde het uit.
Ik vroeg: "Hoe weet je van mij?" en zij zei: "Een paar van je oud-collega's praatten vol lof over je."
"Ik kom net uit de bak."
"Ik wil niet met je trouwen, ik wil je werk aanbieden." Toen vertelde ze hoe het werkt, hoeveel ze betaalt en: "Ik zal je vertellen: ik ben lesbisch en ik pik geen bullshit, van niemand. Als ik bel, kom je. Meteen. Als je er een puinhoop van maakt, vlieg je eruit. Meteen. Maar ik laat mijn mensen nooit vallen. Belangstelling?"
Toen zei ik "ja", want ik had in mijn huis rondgekeken en wist hoeveel er nog gedaan moest worden. Ik was nog niet eens met breken en bouwen begonnen. Het huis was nog leeg. Ik had een bed, en een tafel met twee stoelen in de keuken. Die tafel had ik op een veiling in Victoria-Wes gekocht en de twee stoelen had ik van Antjie cadeau gekregen.
Antjie. Dat is een geval apart. Antjie Barnard, die op een zondagmiddag om vier uur aanklopte bij mijn huis in Loxton. Op haar grote wandelschoenen, met een breedgerande hoed op. Ze zei: "Ik ben Antjie Barnard en ik wil weten wie jij bent." Ze was toen zevenenzestig en je kon zien dat ze een mooie vrouw was geweest, beeldschoon misschien, toen ze jong was, met ogen in een vreemde kleur groen, zoals de zee bij de Zuidpool. Ze stak haar hand uit en ik schudde hem en zei: "Lemmer," en "aangenaam kennis te maken, tante."
"Tante? Tante? Ben ik met je oom getrouwd?" zei ze en ze hief haar wandelstok, klaar om te meppen. "Ik heet Antjie."
"Antjie."
"Zo is dat. En hoe noem ik jou?"
"Lemmer."
"Nou, Lemmer, ga eens opzij, dan kan ik binnenkomen. Je hebt vast koffie."
Ik vertelde haar dat ik geen stoelen had.
"Dan zitten we op de grond."
En dat deden we, met koffiebekers in de hand, en zij haalde een pakje lange sigaretten tevoorschijn, bood me er een aan en vroeg: "Wat moet een man als jij in Loxton?"
"Dank je, ik rook niet."
"Maar je drinkt toch zeker wel?" vroeg ze, terwijl ze met een smalle elektronische aansteker haar sigaret aanstak.
"Eigenlijk niet."
"Eigenlijk niet?"
"Ik drink helemaal niet."
"Seks?"
"Ik houd van seks."
"Goddank. Een mens moet zonden hebben. Geen slechte zonden, Lemmer. Goede zonden. Anders leef je niet. En het leven is te kort."
"Wat zijn goede zonden?"
"Je weet wel... Roddelen. Eten. Roken. Drinken. Vrijen. Waar laat ik de as?"
Ik haalde een schoteltje voor haar en toen ik weer zat, vroeg ze: "Waren het goede zonden die je naar Loxton hebben gevoerd?"
"Nee."
"Waren er een vrouw of kinderen bij betrokken?"
"Nee."