Onzichtbaar - Onzichtbaar Part 20
Library

Onzichtbaar Part 20

Er staat een oud Aga-kolenfornuis in de keuken. In de winter is dat lekker warm. Als ik klaar ben met uitbreken, wordt het een grote leefruimte, rondom het fornuis.

Er is een gekleurde vrouw die me een beetje leert koken. Ze heet Agatha. Ze zegt dat het fornuis in haar naam zit. Twee keer in de week komt ze schoonmaken en wassen en strijken en dan laat ze me zien wat ik moet doen met een lamsbout of koteletjes in de oven. Als het vlees dan uit die Aga komt, smelt het in je mond en de geur hangt overal in het huis.

Soms neemt ze haar kleinzoon mee. Hij is drie. Ryno heet hij. Ze zegt dat hij vernoemd is naar een personage uit de soap 7de Laan. Daar kijk ik samen met Agatha wel naar. Zij gaat helemaal op in die verhalen.

Ik verveel je vast vreselijk.

Toen ik nog voor de overheid werkte, was er nooit veel tijd om tv te kijken. Nu heb ik een schotel. Eerst alleen om rugby te kijken. Maar je weet hoe het gaat met ons rugby...

Mijn leven is saai als ik in Loxton ben. Maar dat wil ik zelf. Daarom ben ik er gaan wonen. Dat is weer een ander verhaal. Misschien...

Hoe dan ook, de oude zitkamer aan de voorkant is nu mijn slaapkamer, met de nieuwe badkamer ernaast. Het huis heeft een veranda aan de straatkant. Aan de overkant zie je geen huizen. Alleen de meent. Karooveld. Heuveltjes. De meent is tienduizend hectare. Niet te geloven, toch? Er zijn mensen die schapen houden op de meent. Ome Joe van Wyk zegt dat ik ook een paar schapen moet nemen. Hij zegt dat ik me niet druk hoef te maken om de slacht, want er is voor het eerst in zeven jaar weer een slager in het dorp. En een restaurant en een cafe... De Rooie Granaat. Je moet de vijgenlikeur proeven die tante Nita maakt, Emma. Die is lekkerder dan welke wijn ook.

Ik heb de tuin ook al onder handen genomen. In Loxton krijg je bij toerbeurt water om je tuin te sproeien. Mijn irrigatiebeurt is dinsdag om drie uur. Als ik er niet ben, doen Agatha of Antjie Barnard het voor me. Er staat een oude perenboom in de tuin. Ik heb hem teruggesnoeid en hij zit vol vruchten. Ik heb een heg van meldestruiken geplant, langs de hele omtrek, en drie perzikbomen en een abrikoos. Agatha zei dat ik vijgenbomen moest planten, want die aarden het beste in de Karoo en zij kan er jam van maken. Ik heb er vier vlak bij de keuken geplant. Verder is het alleen een grasveld en een paar bloembedden.

Ik houd wel van in de tuin werken.'

Ik kijk op mijn horloge. Kwart voor acht 's ochtends.

De hele dag.

Ik kijk naar haar hand. De vorm van de slanke pols en de vingers.

'Emma, ik weet niet wat ik nog meer tegen je moet zeggen.'

Buiten achter het raam loopt een verpleegster langs.

'Ik wil ook een kruidentuin beginnen. En een moestuin. Het is goede grond. Wessel van der Walt heeft een moestuin op allebei zijn percelen en de percelen in Loxton zijn groot, minstens duizend vierkante meter. Wessel heeft destijds twee percelen naast elkaar gekocht, en toen hij met pensioen ging, heeft hij op een ervan een huis gezet. Er wonen veel gepensioneerden in het dorp, maar er komen steeds meer mensen uit Kaapstad of Johannesburg. Op de vlucht. Voor iets. Die hebben pensions geopend, en een restaurant. Er is een stel dat freelance werk doet voor tijdschriften en er is een man die websites ontwerpt. En er zijn een paar weekendhuisjes.'

De deur gaat open. Er komt een verpleegster binnen, een jonge, zwarte vrouw. Ze glimlacht naar me.

'Goedemorgen,' zegt ze en ze loopt naar Emma.

'Goedemorgen,' zeg ik.

Ze leest de gegevens en noteert ze op een kaart.

'Ga maar door,' zegt ze. 'Ik ben zo klaar.'

'Denk je dat ze hoort wat ik zeg?'

'Nee.'

'Denk je dat ze zich iets zal herinneren?'

'Nee.' En dan zegt ze ondeugend: 'Dus als u haar iets belangrijks wilt vertellen, zal dat moeten wachten tot ze wakker is.'

Ik vraag me af wat dokter Koos allemaal aan het personeel loopt rond te bazuinen.

'Mag ik even weg om een tijdschrift te kopen? Om haar uit voor te lezen.'

'Dat mag... Maar weet u wat voor een u moet kopen?'

'Nee, ik ga een damestijdschrift halen.'

'Maar wat voor een?'

'Een Afrikaans blad.'

'Welk Afrikaans blad?'

'Maakt dat wat uit?'

Ze kijkt me met afgrijzen aan. 'Natuurlijk maakt dat uit.'

'Hoezo?'

'Foei,' zegt ze. 'U bent niet goed met vrouwen, he?'

24.

'Als ik je moet vertellen waarom ik in Loxton ben gaan wonen, moet ik je alles vertellen. Vanaf het begin.'

En als ze wakker wordt en Phatudi gaat met haar praten, zal ze toch ontdekken wie ik eigenlijk ben.

Ze hoort me niet en zal het zich niet herinneren.

Vertel het haar.

'Ik heb in de gevangenis gezeten, Emma.'

Ze ligt daar maar.

'Vier jaar lang.'

Ik leun naar achteren in de stoel en doe mijn ogen dicht.

'Toen ik eruit kwam, wilde ik niet meer in de stad wonen. De stad is een plek geworden die het slechtste in ons boven brengt. Ik zoek geen excuses. Ik heb keuzes gekregen en verkeerd gekozen. Maar een mens moet zijn zwakheden kennen en zichzelf ertegen beschermen. Ik ben op zoek gegaan naar een plek die me kan beschermen. Ik ben gewoon gaan rijden. Over kleine weggetjes, vanaf de Kaap naar Ceres. Daarna naar Sutherland en Merweville en Fraserburg en Loxton.

Wist je dat er bergpassen zijn in de Karoo? Wist jij dat er plekken zijn waar je kunt stoppen en uitstappen en honderd kilometer ver kunt zien? Er zijn landwegen die door rivieren lopen waar het hele jaar water in staat. In de Karoo.

Ik wist dat niet.

Toen ik in Loxton ging tanken bij de cooperatie kwam er een oude man met me praten. De pompen bij de cooperatie staan aan de achterkant, je moet het hek binnenrijden. Ik stapte net uit om mijn benen te strekken toen hij aan kwam lopen. Hij stak zijn hand uit en zei dat hij Joe van Wyk heette en vroeg hoeveel kilometer de Isuzu erop had zitten, want hij had op de boerderij altijd een Isuzu gehad, zijn laatste had hij zeven jaar en vierhonderdduizend kilometer lang gehad. En nu deden zijn kinderen de boerderij, en woonde hij met zijn vrouw in het dorp en nog steeds reed hij in een Isuzu, maar een Frontier, want er moest genoeg plek voor de kleinkinderen zijn. Wie was ik en waar kwam ik vandaan?

Zo moet het zijn. Toen jij laatst zei dat mensen elkaar niet meer horen... Ik wilde zeggen dat ik anders ben, ik wilde tegen je zeggen dat ik niet gehoord wil worden, mensen moeten me met rust laten. De hel, dat zijn de anderen. Zoals Jean-Paul Sartre zei. Maar dan zou ik gelogen hebben. Dat is niet echt wat ik geloof.

Wat ik tegen je had moeten zeggen, is dat je het mis hebt. Ik wil niet gehoord worden, Emma. Ik wil gezien worden. Aan de ene kant maakt het me bang. Gezien worden. Maar aan de andere kant is dat wat ik het liefste wil. Want dat is me nog nooit overkomen. De stad is een van de redenen. Mensen zien elkaar niet in de stad.

In Loxton zag iemand me. Maar dat is niet waarom ik daar ben gebleven. Niet de belangrijkste reden. Ik wilde ergens zijn waar het veilig is, waar niemand me zou...

Ik heb een probleem met zelfbeheersing. Dat is mijn valkuil, Emma. Ik moest een plek zoeken waar ik niet word geprovoceerd.

Maar er zijn nog meer redenen...

Ik denk dat een mens ergens thuis moet horen. Ik denk dat het in ons bloed zit. De antropologen...

In de bak heb ik weer geprobeerd te studeren. Dat was niet de eerste keer. Ik denk dat ik het langst als student ingeschreven heb gestaan in de hele geschiedenis van de University of South Africa. Ik had al elf vakken gedaan, maar niet allemaal op hetzelfde niveau. Het is zo half... Ik begin met een schriftelijke cursus en een jaar of twee later wil ik weer iets anders. Toen ik in de bak zat... Ik las en studeerde, misschien omdat ik wilde begrijpen wat er met me aan de hand was. Maar het hielp niet. Je bent wat je bent. De antwoorden staan niet in de boeken. Het antwoord zit in jezelf.

Toch stonden er dingen in die boeken die me aan het denken zetten. Zoals de drang om ergens deel van uit te maken. Al weet je dat je dat niet echt kunt. Men zegt dat we in vroeger tijden als stamgroepen leefden. En later als stammen. Mensen die familie van elkaar zijn. Twee mensen die elkaar in het oerwoud van Nieuw-Guinea tegenkomen, heb ik ergens gelezen, zullen urenlang proberen familieverhoudingen na te gaan om te bewijzen dat ze verwant zijn. Zodat ze elkaar niet hoeven te doden.

Zo zijn wij. Als we familie van elkaar zijn, als we bij dezelfde stam horen, als we iets gemeen hebben, dan zien we elkaar. Dan is er vrede en orde. Maar in de steden zijn we niets van elkaar. Daar is het ieder voor zich.

Toen ik klein was had je in Seepunt allerlei stammen. Joden en Grieken en Italianen. Iedereen hoorde bij een stam. Maar ik niet.

Mijn vader was een Afrikaner in Seepunt. Gerhardus Lodewikus Lemmer. Gert. Gert de monteur. Bij Ford aan de Hoofweg. Daar ontmoette hij mijn moeder. Zij was Engelse. Beverly Anne Simmons van de afdeling Reserveonderdelen.

Een slank, klein vrouwtje.

Haar vader was Martin Fitzroy Simmons. Mijn Engelse opa. Ik heb hem nooit gekend, maar ik heb zijn namen gekregen.

Toen jij het verhaal van je ouders vertelde... Je vader, die al die dingen heeft gedaan. Mijn vader was anders. Mijn moeder heeft dertien jaar lang tegen hem gezegd dat hij voor zichzelf moest beginnen, maar hij wilde niet. "Je bent een goede monteur. Je kunt goed geld verdienen." Hij zei dat hij naar zijn werk ging en naar huis en dat de problemen voor de Engelsman waren, de man die het dealerschap bezat. Maar als je voor jezelf begint zijn de problemen voor jou. En dat wilde hij niet. En dan zei mijn moeder tegen hem dat hij niet meer was dan poor white Afrikaner trash, dat ze niet met hem getrouwd was om de rest van haar leven in een driekamerappartement in Seepunt te wonen.

Ze waren wel verliefd. In het begin. Ik weet dat hij in elk geval verliefd was op haar. Dat kon ik zien.

Ik heb maar een keer met iemand over ze gepraat, Emma. Het valt me zwaar. Ik wil het niet. Er zijn tijden dat ik niet eens aan ze wil denken. Ze waren allebei even slecht. Ieder op zijn eigen manier. Mijn moeder was manipulatief en een slet en mijn vader laf en gewelddadig. Wat doe je als je ouders zo zijn? Wat doe je als andere mensen over hun ouders praten en je zit daar maar met die haat vanbinnen? Om wat ze elkaar hebben aangedaan. Jou hebben aangedaan. Het waren net twee verschillende chemische stoffen die op zich onschadelijk waren, maar in combinatie explosief.

Engels was voor mij de taal van huiselijk geweld. Van ruzies en provocaties en geschreeuw en gevloek. Want dat spraken ze met elkaar. Engels. Mijn moeder weigerde Afrikaans te spreken. "Such a common language," zei ze, en dan sprak mijn vader alleen Afrikaans met mij en kregen ze daar ook weer bonje over. Ach, ze kregen overal bonje over. Over geld, over werk, over zijn drinken en haar ontrouw, over zijn gebrek aan ambitie en haar hang naar status. Over het eten dat ze hem voorzette en over de klussen in huis die hij niet deed. Over het gat in haar hand en zijn zuinigheid, over alles wat je maar kon bedenken.

Ik dacht dat het normaal was. Ik wist niet beter. Vijf van de zeven dagen van de week waren ze 's avonds aan het ruzien, kibbelen en vechten. Het was elke avond vaste prik, in het wilde weg op elkaar schieten tot een van hen doel trof en dan werd dat het onderwerp, het twistpunt waar ze bovenop sprongen tot ze begonnen te schreeuwen, te vloeken en te verwijten.

Ik weet niet hoe oud ik was toen ik er in mijn eentje vandoor ging. Misschien zeven. Tegen de tijd dat ze thuis zouden komen, ging ik op straat ronddwalen of aan zee zitten. Maar als ik dan thuiskwam en zij vroeg: "Waar was je?" en hij zei: "Laat mijn zoon met rust," dan werd ik het twistpunt.

En als ik door Seepunt liep, zag ik andere mensen. Stammen en groepen die op de stoep en in binnentuinen en op balkons zaten te lachen en te praten. En dan stond ik daar, als een kind zonder geld voor de etalage van een snoepwinkel.

Hij sloeg me voor het eerst toen ik negen was. Misschien was het een soort dijk die doorbrak.

Hij had haar altijd al verdacht, had allang zijn vermoedens. Hij schold en beschuldigde, maar had nooit bewijzen. Ze was te sluw. Maar die avond was ze roekeloos. En was hij dronken. Hij stond bij het raam en zag hoe een van de Bardini-broers, van de ijswinkel aan de Hoofweg, haar aan het eind van de straat met zijn motorfiets afzette. Hoe ze die man zoende voordat ze wegliep, hoe hij haar billen vasthield terwijl ze zoenden. Hoe ze tijdens het weglopen omkeek naar de Italiaan en tegen hem lachte. Toen wist mijn vader wat ze had gedaan, en toen ze binnenkwam zei hij: "En neuk je nu de spaghettivreters?"

Zij zei: "Die weten tenminste van wanten," en toen noemde hij haar een hoer en gooide zij een asbak tegen de muur kapot en wilde hij haar slaan. Hij liep door tot hij tegen haar aan stond en hief zijn hand en zij zei: "Waag het niet," en toen draaide hij zich om en sloeg mij voor mijn kop en schreeuwde zij: "Wat doe je?" en zei hij: "Ga je het weer doen?" en zei zij: "Fuck you, wat doe je?" en sloeg hij me opnieuw en schreeuwde tegen haar: "Ik doe niks! Ik niet! Jij! Jij doet dit."'

Geen idee hoe ik bij dit verhaal ben uitgekomen.

'Het spijt me, Emma.'

Ik schuif naar voren in mijn stoel en vraag me af of ik haar hand mag pakken.

'Het was niet mijn bedoeling om dit allemaal...'

Het is alsof haar huid doorschijnend is geworden. Ik kan het zachte diepblauw van haar aderen zien.

'Maar dat is wie ik ben.'

Bij elke bliep van een apparaat stuurt haar hart bloed door de aderen naar haar hersenen, waarvan men nog niet weet hoeveel schade er is aangericht.

'Ik denk dat ik het inmiddels begrijp. Hoe het in elkaar zit. Vanaf die dag sloeg mijn vader me. Vaak. En hard. En het probleem met geweld is dat het nog meer geweld kweekt. In mensen. In gemeenschappen, in landen. Het is zoiets als een wild dier dat je vrijlaat, je krijgt het niet meer in zijn kooi. Maar het helpt niet als je in het beklaagdenbankje staat en tegen de rechter zegt dat je vader je zo heeft gemaakt.'

Ik pak de zoom van het laken op het ziekenhuisbed. Het is zachter dan ik verwachtte.

'Wat ik nooit kon begrijpen is waarom hij Bardini niet aanviel. Waarom is hij nooit naar de ijswinkel gegaan om die man naar buiten te slepen en hem in elkaar te timmeren? Het antwoord is dat mijn vader laf was. Ik heb gezworen dat ik dat in elk geval nooit zou zijn.

Mijn vaders tactiek werkte, een tijdlang. Hij zei tegen haar dat ze moest ophouden met de hoer uithangen, als ze niet wilde dat hij mij sloeg. Dan gedroeg ze zich netjes, twee, drie maanden, maar ik denk dat ze niet zonder de aandacht van mannen kon.

Pas als volwassene heb ik geprobeerd haar verhaal te reconstrueren. Ik heb het aan elkaar geplakt uit foto's, van haar als kind, en later die waarop mijn vader ook staat. En uit wat ze over haar jeugd vertelde als ze mijn vader verwijten maakte. "Daddy loved me, Daddy adored me." Zo praatte ze over haar vader, de middleclass Engelsman uit Lower Rosebank. Hij was ambtenaar bij de provinciale overheid. En zij was een mooi kind. Klein, met blond haar en grote ogen. Op elk kiekje glimlacht ze parmantig naar de camera, altijd zelfbewust. En tevreden met zichzelf.

Ze ontmoetten elkaar in de garage. Mijn vader was twintig, met een zwarte kuif en broeierige ogen en hij had een meisje in Parow, een serieuze verhouding, er was al sprake van een verloving. Daar begon het probleem, denk ik. Want mijn moeder wilde de aandacht van alle mannen, en dit was er een die ze niet kon krijgen. Dus hield ze vol tot ze kreeg wat ze wilde.

Toen ik in de puberteit kwam, was ze niet schattig en jong meer. Ik weet niet of het door de zwangerschap kwam of alleen door de jaren die verstreken waren. Misschien door de ellende van hun huwelijk. Op haar dertigste was ze moe. Afgeleefd. Dat was te zien aan haar gezicht en haar lichaam, en ze wist het. Met make-up en haarverf en strakke kleren probeerde ze de verloren aandacht van mannen terug te winnen. De kaars voor de motten. Ze kon het niet laten, het was een reflex, zoals een been dat omhoog wipt wanneer er tegen de knie wordt getikt.

Zo gingen we door de cycli. Zij trouwde en was een tijd betrekkelijk kalm, maar toen begonnen ze bonje te maken en zocht zij aandacht, tot een man meer wilde en zij op een dag toegaf en ergens met hem naar bed ging. Soms ook bij ons thuis. Ik kwam op een ochtend uit school... ik weet niet meer, misschien was ik ziek geworden. Ik had een sleutel, ging naar binnen en toen hoorde ik ze. Haar en Phil Robinson, de rijke Brit die een hotel aan de zee had. Honderd hotelkamers, maar ze moesten bij ons thuis...

Toen ze me zag, schreeuwde ze: "Jesus Christ, oh, Jesus Christ, Marty, go away, go away!" Maar ik bleef daar staan tot ze van hem af klom en de deur dichtdeed. Later, toen Robinson weg was, smeekte ze me om het niet tegen mijn vader te zeggen. "Dan slaat hij je alleen maar weer."

Mijn geschiedenis, Emma. "Poor white Afrikaner trash" zoals mijn moeder zei.

Mijn vader was een wijndrinker. Daar doet de geur van wijn me nog steeds aan denken. Aan zijn zure adem als hij me halfdronken sloeg omdat mijn moeder weg was.

Toen ik dertien was, liep ze weg. Toen sloeg mijn vader me omdat zij er niet was. En omdat hij me hard wilde maken "zodat je het leven met alle shit aan zult kunnen".

En dat kon ik.

Ik heb daar veel over nagedacht. Wat het met me heeft gedaan. Het belangrijkste is dat het de angst wegneemt. Om pijn te lijden. En om pijn te doen. Dat is belangrijk. Want pijn lijden... daar raak je aan gewend. Maar pijn doen... dat is iets in je wat eruit moet.

Er was een karateclub in Seepunt, in de zaal van de anglicaanse kerk. Daar stuurde mijn vader me naartoe. Mijn probleem was zelfbeheersing. Ik begreep niet waarom we ons moesten inhouden, waarom we de andere jongens niet mochten raken.

Ik zocht moeilijkheden. Op school, op straat. En ik vond ze. Ik hield ervan. Aanvallen. De eerste keer uithalen, pijn doen. Pijn veroorzaken. Bloed laten vloeien. Kapotmaken. Het is alsof je buiten jezelf terechtkomt. Of in iets anders, in een andere wereld, een andere toestand. Waar de tijd stilstaat. Waar alles verdwijnt. Je hoort niets, je ziet alleen een grijs-rood waas. En dat ding voor je dat je wilt verwoesten met alles wat je in je hebt.

En toen ik op de middelbare school zat, mepte ik voor het eerst mijn vader in elkaar. Daarna ging het een tijdlang beter.

Toen wilde ik het huis uit. Weg van hem en van Seepunt. Mijn karatesensei was politieagent. Hij wilde me bij het karateteam van de politie hebben. Ik deed het omdat je dan naar Pretoria moest. Dat was ver genoeg. En toen ze me bezig zagen, rekruteerden ze me en werd ik lijfwacht. Tien jaar lang. Een jaar voor de minister van Transport. Tot hij aftrad. Daarna acht jaar voor de blanke minister van Landbouw. Het laatste jaar voor de zwarte minister van Onderwijs.