'Maar meneer Lemmer, we blijven hier maar een nacht.'
'O.'
'Ik wil weten wat er aan de hand is, meneer Lemmer. Dit... ik vind het allemaal verontrustend. Ik kan hier niet gaan zitten piekeren. Ik wil weten of we mogen reizen. Of u mee op reis mag. Want ik ga morgen naar Laeveld.'
4.
Buiten is het donker, maar de straatlantaarns schijnen fel. Ik loop om het huis heen. Het is geen vesting. Alleen op de begane grond inbraakbeveiliging, subtiel, zodat het geen afbreuk doet aan de esthetiek. Het kwetsbaarste punt zijn de glazen schuifdeuren die uitkomen op de grote veranda met uitzicht op zee. Toscaanse zuilen, hoeken en uitsteeksels die vier, vijf mogelijkheden bieden om snel en stil bij de ramen op de eerste verdieping te komen.
Binnen, weet ik, is het gewone alarmsysteem met bewegingssensoren en een koppeling naar een lokale particuliere beveiligingsfirma waarvan het blauw-witte bord naast de garage prijkt. Het is vakantiehuisbeveiliging, bedoeld als hoopvol afschrikmiddel, om de verzekeringspremie te verlagen.
Het huis is misschien drie jaar oud. Ik vraag me af wat hier vroeger heeft gestaan. Ik vraag me af wat de grond en de bouw hebben gekost. Ik sta versteld van de overdaad.
Lemmers Wet over Rijke Afrikaners: Als een Rijke Afrikaner kan opscheppen, zal hij het niet laten.
Het eerste wat een Rijke Afrikaner koopt, is grote borsten voor zijn vrouw. Het tweede wat een Rijke Afrikaner koopt, is een dure zonnebril (met de merknaam prominent zichtbaar), die pas wordt afgezet als het helemaal donker is, zodat hij daarmee een eerste verschansing tussen hem en de armen opwerpt. 'Ik kan jou wel zien, maar jij mij niet meer.' Het derde wat de Rijke Afrikaner koopt, is een huis van meer dan een verdieping in Toscaanse stijl. (En het vierde is een kenteken met zijn naam of het nummer van zijn rugbyshirt.) Hoe lang zal het duren voordat wij Afrikaners ons aangeboren minderwaardigheidsgevoel te boven zijn? Waarom kunnen wij, als de geldgoden ons toelachen, niet subtiel zijn? Zoals onze rijke Engelssprekende landgenoten, die net zo onsympathiek en arrogant zijn, maar hun welvaart tenminste stijlvol dragen. Ik sta in het donker en denk na over Carel de eigenaar. Hij is kennelijk al een klant van Jeanette. Over het algemeen zijn Rijke Afrikaners geen lijfwachtgebruikers. De dingen waardoor ze bedreigd worden zijn te algemeen. Waaruit was Carels behoefte aan bescherming ontstaan?
Later in de eetkamer krijg ik het antwoord.
Als ik binnenkom, zitten de meesten van hen aan een lange tafel. Emma stelt me voor. Zij is zo te zien de enige die geen familie is.
'Carel van Zyl,' zegt de patriarch aan het hoofd van de tafel. Zijn handdruk is overdreven stevig, alsof hij iets wil bewijzen. Het is een grote man van in de vijftig, met vlezige lippen en brede schouders, maar het goede leven heeft al rondingen om Carels wangen en middel aangebracht. Er zijn drie jonge stellen: Carels kinderen met hun aanhang. Een van hen is Henk, die de deur voor me heeft opengedaan. Hij zit naast zijn vrouw, een mooie blondine met een baby op schoot. Vier andere kleinkinderen, de oudste een jongetje van acht of negen. Mijn plek is naast hem.
Carels vrouw is lang, aantrekkelijk en onvoorstelbaar goed geconserveerd. 'Trek gerust uw jasje uit, meneer Lemmer,' zegt ze overdreven hartelijk als ze een dampende schaal kalkoen op tafel zet.
'Moeder...' zegt Carel verwijtend.
'Wat?' vraagt ze.
Hij vormt een vuurwapen met zijn hand en drukt de vingerloop tegen zijn overhemd.
'O, pardon,' zegt ze, alsof ze een flater heeft geslagen.
'Kom, laten we de zegen van de Heer vragen,' zegt Carel gewichtig. De tafelgenoten pakken elkaar bij de hand en buigen hun hoofd. De hand van het jongetje is klein en zweterig in de mijne, die van zijn vader is koel en zacht aan mijn andere kant. Carel bidt, puntsgewijs, gemakkelijk en welsprekend, alsof zijn god een lid van de directie is.
'Amen,' echoot het om de tafel. Schalen worden doorgegeven, kinderen worden aangemoedigd groente op te scheppen. Er vallen korte stiltes: een onuitgesproken besef van de aanwezigheid van de 'vreemdeling' en een subtiele onzekerheid over de gepaste vorm van interactie. Ik ben een gast, maar ook een werknemer, een indringer met een fascinerend beroep. Het jongetje kijkt onbevangen nieuwsgierig naar me. 'Heb jij echt een pistool?' vraagt hij. Zijn moeder legt hem het zwijgen op en zegt: 'Ach, let maar niet op hem.'
Ik schep kalkoen op. De gastvrouw zegt: 'Het zijn maar restjes.' Carel zegt: 'Het is heerlijk, moeder.'
Iemand komt met de weerberichten als gespreksonderwerp en ze komen op dreef plannen voor de volgende dag, hoe de kinderen kunnen worden beziggehouden, wie aan de beurt is voor de barbecue. Emma zegt niets. Haar aandacht is bij haar eten, maar ze eet niet veel.
Ik word me bewust van een onnatuurlijke gemoedelijkheid tussen hen, ondanks mijn aanwezigheid. Er zijn hier geen conflicten, geen rivaliteiten, geen echtelijke plaagstootjes, als de volmaakte familie in een Amerikaans televisieprogramma. Het heeft te maken met de manier waarop Carel het laatste woord heeft, de beslissende mening. Hun onderdanigheid is bijna onmerkbaar, gaat schuil achter een vriendelijk, getraind omgangspatroon, maar het is er wel, het buigen voor de welwillende despoot de man met de portemonnee, de erfenis.
Hoe past Emma in dit geheel?
Als de borden leeg zijn en het gesprek over het partijtje golf van de volgende dag ten einde loopt, besluit Carel dat het tijd is om mij erbij te betrekken. Hij wacht tot het even stil is en kijkt dan met een hartelijke glimlach naar mij.
'Nu weet ik eindelijk hoe een stille eruitziet, meneer Lemmer.'
Even heb ik geen idee waar hij het over heeft. En dan snap ik het: hij heeft de klok van Body Armour horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt.
Jeanette Louw is zo op het oog ergens in de vijftig, met een grote bos geblondeerd haar, een gruwelijke Gauloises-verslaving en een uitgesproken voorliefde voor het verleiden van pas gescheiden, gekwetste, heteroseksuele vrouwen. Maar achter die facade schuilen een scherp verstand en een gezond zakeninstinct.
Ze was een legendarische sergeant-majoor op de militaire academie voor vrouwen in George, totdat ze zeven jaar geleden met een gouden handdruk is vertrokken. Na maanden onderzoek heeft ze haar bedrijf gevestigd op de zestiende verdieping van een luxe kantoorgebouw in het Kaapse Strandgebied. Op de dubbele glazen deuren, waarachter je Jolene Freylinck, de gemanicuurde receptioniste kunt zien zitten, staat in stoere, mannelijke letters Body Armour en daaronder in slanke, schreefloze letters Personal Executive Security.
Haar klanten waren aanvankelijk buitenlandse zakenlieden, leidinggevenden van internationale bedrijven die wilden uitzoeken hoe ze snel dollars uit Afrika konden wringen. Hun ambassades fluisterden in vertrouwelijke bulletins dat het land stabiel genoeg was voor investeringen, maar dat de veiligheid op straat niet helemaal voldeed aan de westerse normen. Daarom richtte Jeanette haar marketing op diplomaten, economische attaches en consuls, ambtenaren en telefonisten. Willen hun belangrijke bezoekers gevrijwaard worden van de lange lijst van mogelijke gevaren als straatroof, autodiefstallen, overvallen, verkrachtingen, ontvoeringen, inbraken? Body Armour is de oplossing. De eerste klanten gingen tevreden naar huis en haar reputatie begon te groeien. Stelselmatig huurde het hele spectrum van Oost tot West haar in: Japanners, Koreanen, Chinezen, Duitsers, Fransen, Britten, Amerikanen...
En toen begonnen de buitenlanders films op te nemen in de Kaap, kwamen muzieksterren uit de hele wereld concerten geven voor de Boeren, en kreeg haar clientele een nieuwe dimensie, zodat er nu foto's van haar samen met Colin Farrell, Oprah, Robbie Williams, Nicole Kidman en Samuel L. Jackson aan haar kantoormuren prijken. Ze kan je vanachter haar bureau ook vertellen over grote vissen die ontsnapt zijn: Will Smith met zijn indrukwekkende entourage van Amerikaanse lijfwachten die als een achtergrondkoor met hem mee bewogen, Sean Connery die haar eeuwige bewondering heeft afgedwongen door haar product van de hand te wijzen met een: 'Denk je soms dat ik een watje ben?'
Zoals gebruikelijk bij dergelijke diensten overal ter wereld heeft Jeanettes portefeuille van zorgvuldig geselecteerde freelance lijfwachten een duidelijk tweeledig karakter gekregen: er zijn de afschrikmiddelen de bijzonder zichtbare steroidenreuzen met bollende spieren en dikke nekken die vlak naast een beroemdheid lopen en visueel intimiderend het gepeupel op afstand moeten houden met als enige kwalificaties de omtrek van hun borstkas en ledematen en hun talent om dreigend te kijken.
De andere tak van Jeanettes dienst moet subtielere, maar nog steeds hoofdzakelijk denkbeeldige bedreigingen aanpakken. Ze moeten het ego van de klant strelen met een curriculum vitae waarin een officiele opleiding en voldoende ervaring te vinden zijn. Ze moeten de schijn van gevaar ophouden door in de periferie te opereren, en onophoudelijk te observeren en te evalueren. Soms in ploegen van twee, vier of zes, met kleine, verborgen microfoontjes, soms alleen, afhankelijk van de omvang van de klantengroep, de financiele armslag van de beveiligde of de aard van het risico. Ze moeten opgaan in de omgeving waarin de klant zich beweegt en alleen opduiken om op het juiste moment beleefde suggesties in zijn oor te fluisteren. De klant verwacht dit allemaal, want film en televisie hebben voor hun optreden een standaard geschapen waaraan voldaan moet worden. (Ik heb eens een Scandinavische zakenvrouw gehad die erop stond dat ik een oortelefoon droeg, compleet met spiralend draadje de kraag in, al werkte ik alleen en kon ik met niemand communiceren.) Daarom zal Jeanette Louw aan alle toekomstige klanten of hun vertegenwoordigers vragen: 'Wilt u een gorilla of een onzichtbare?' In de wereld van de rich and famous is dit een erkende en bekende terminologie.
Maar Carel de Alwetende heeft het nog niet helemaal door. Zijn fout zegt iets, dat hij maar een deel van de waarheid kent.
'Als iemand een lijfwacht wil hebben,' legt hij uit aan de rest van het gezelschap, 'dan vraagt Jeanette of je een stille of een gorilla wilt. Wij hebben tot nu toe alleen gorilla's gebruikt, voor de beroemdheden die reclames komen opnemen.'
Ik kan geen gepaste reactie bedenken. Deze situatie is vreemd voor mij: de werknemer zit gewoonlijk niet aan dezelfde tafel als de werkgever dat is sociaal ongepast. En dan is er nog mijn eigen gebrek aan enthousiasme voor zinloze gesprekken. Maar Carel heeft geen reactie nodig.
'De gorilla's zijn de grote jongens,' zegt hij, 'die eruitzien als uitsmijters van een nachtclub. Maar de stillen schijnen de jongens te zijn die van wanten weten. Die alle presidenten en ministers hebben bewaakt.'
Ze kijken me aan, de hele tafel.
'Is dat ook uw achtergrond, meneer Lemmer?' vraagt Carel. Het is een uitnodiging, maar ik wijs hem van de hand met een korte, weinig enthousiaste hoofdknik.
Carel is teleurgesteld maar hij weet het goed te verbergen. 'Je ziet het, Emma. Je bent in goede handen.'
Goede handen. Ik vermoed dat Carel geen rechtstreekse ervaring heeft met het inhuren van mensen bij Body Armour. Dat is iets wat hij aan ondergeschikten overlaat. Als hij het zelf had gedaan, zou hij geweten hebben dat Jeanette een prijslijst heeft en dat mijn plek in de hierarchie niet hoog is. Ik zit aan de koopjeskant van de markt, de man die niet in een team wil werken, de man met het geheime verleden en de gebrekkige omgangsvormen.
Weet Emma dat? Vast niet. Jeanette is te professioneel. Ze zal gevraagd hebben: 'Hoeveel wilt u uitgeven?' en Emma zal gezegd hebben dat ze geen idee heeft hoeveel het kost. 'Ergens tussen de tienduizend rand per dag voor een team van vier man en zevenhonderdvijftig per dag voor een solo-operatie,' zal Jeanette de mogelijkheden hebben uitgestippeld, zonder eraan toe te voegen dat ze daar zelf twintig procent van inhoudt, plus administratiekosten, sociale lasten, inkomstenbelasting en bankkosten.
Wat verdient een brandconsultant? Hoeveel is 750 rand per dag voor haar? 5.250 rand per week? 21.000 rand per maand? Geen kleinigheid, vooral als het om een fictieve bedreiging gaat. Wat betekent dat ze misschien niet over alles liegt.
'Dat weet ik zeker,' zegt Emma met een afwezige, smalle glimlach, alsof ze met haar gedachten elders is.
'Er is nog roomijs,' zegt Carels vrouw hoopvol.
Hij nodigt me uit om mee te gaan naar zijn speelkamer, zijn 'study' noemt hij het.
'Uitnodigen' in de breedste zin van het woord. 'Zullen we even babbelen?' zijn de woorden die Carel gebruikt, iets tussen een opdracht en een uitnodiging in. Hij gaat me voor. Een opgezette koedoekop staart de kamer in. Er zijn een biljarttafel en een rotan bar, flessen op een plank en een kleine sigarenhumidor. Aan de muur foto's van Carel met een geweer naast dode dieren.
'Borrel?' vraagt hij en hij loopt naar achter de bar.
'Nee, dank u,' zeg ik terwijl ik tegen het biljart leun.
Hij schenkt zichzelf twee vingers bruine drank in, onverdund. Hij neemt een slokje en doet de humidor open. 'Cubaan?'
Ik schud mijn hoofd.
'Zeker weten? Eersteklas,' zegt hij zelfvoldaan. 'Ze laten ze 24 maanden rijpen, net als wijn.'
'Dank u, ik rook niet.'
Hij pakt voor zichzelf een sigaar en streelt met zijn vingers over de dikke cilinder. Hij knipt de achterkant open met een groot instrument en steekt hem dan in zijn mond. 'Amateurs knippen of snijden met van die goedkope spullen waarmee ze het ding kneuzen.' Hij houdt zijn knipper voor me omhoog. 'Dit is wat ze een .44 Magnum noemen. Maakt een volmaakt rond gat.'
Hij pakt een doos lucifers. 'En dan heb je de stommelingen die eraan likken voordat ze hem opsteken. Dat komt uit de tijd dat je lokale sigaartjes in het cafe kocht. Als het vochtgehalte behouden blijft, hoef je niet te likken.'
Hij pakt een lucifer en wacht tot die hoog brandt. Dan houdt hij hem bij de sigaar. Hij neemt korte, snelle trekjes terwijl hij de sigaar in zijn vingers draait. Witte rookwolken bollen om hem heen, het diepe aroma vult de ruimte. Hij schudt de lucifer tot de vlam verdwijnt. 'De beste manier om een sigaar aan te steken, zeggen ze, is met een splinter Spaanse ceder. Een stukje cederhout, dat steek je eerst aan en dan gebruik je het voor de sigaar. Een zuivere, schone vlam die de smaak van de sigaar niet beinvloedt. Maar waar halen we Spaans cederhout vandaan, zou ik willen weten?' Hij glimlacht naar me, alsof we samen een probleem delen.
Hij neemt een diepe trek van de sigaar. 'Cubaans. Daar kan niets tegenop. Jamaicaans is ook niet slecht, lekker licht, Dominicaans zo ertussenin, Hondurees is te wild. Niets haalt het bij het aroma van het spul van de oude Fidel.'
Ik vraag me heel even af hoe lang hij een monoloog tegen een ongeinteresseerd gehoor van een persoon kan volhouden, maar dan herinner ik me dat hij een Rijke Afrikaner is. Het antwoord is: oneindig.
Hij trekt een asbak naar zich toe. 'Wist je dat het verhaal dat je nooit de as van een sigaar mag tippen een complete mythe is? Flauwekul.' Hij gniffelt. 'Mensen roken slechte sigaren en dan zeggen ze dat de bittere smaak door het aftippen van de as komt.'
Carel gaat op een barkruk zitten, met een sigaar in de ene hand, het glas in de andere.
'Er is een hoop bullshit in de wereld, vriend. Een hoop bullshit.'
Wat wil hij?
Nog een trek aan de sigaar. 'Maar laat ik je dit vertellen, Emmaatje, daar zit geen greintje bullshit aan. Geen greintje. Als ze zegt dat er mensen zijn die haar kwaad willen doen, dan geloof je haar, heb je dat begrepen?'
Ik heb geen zin in dit gesprek. Ik reageer niet en weet dat hij daar niet van houdt.
'Wil je niet gaan zitten?'
'Ik heb vandaag al te lang gezeten.'
'Ze is als een dochter hier in huis, vriend. Ze is als een van mijn eigen kinderen. Daarom is ze naar mij toe gekomen met dat gedoe. Daarom ben jij hier. Je moet begrijpen dat er heel veel dingen in haar leven zijn. Diepe wateren...'
Ik probeer mijn irritatie te onderdrukken door te bedenken hoe fascinerend zo'n man als Carel van Zyl is.
Selfmade Rijken hebben allemaal dezelfde soort persoonlijkheid ze zijn gedreven, slim, hardwerkend, dominant. En wanneer de welvaart komt en de mensen voor de macht en invloed daarvan buigen, maakt De Rijke elke keer de denkfout dat het respect hem zelf, als persoon geldt. Het polijst zijn zelfbeeld, tempert zijn persoonlijkheid tot goedmoedigheid. Maar dat is een dun laagje, want de oorspronkelijke dynamo zit er nog, achter het zelfbedrog.
Hij is gewend in het middelpunt van de belangstelling te staan. Hij wil niet buiten de dingen worden gehouden. Ik moet weten dat hij verantwoordelijk is voor mijn aanwezigheid, dat hij de vaderfiguur is die Emma's belang dient, dus eigenlijk de baas, de beoordelaar van mijn diensten. Hij heeft het recht zich ermee te bemoeien, er deel van uit te maken. En bovendien heeft hij Kennis. En die gaat hij nu met mij delen.
'Ze is na de universiteit bij mij komen werken. De meeste kerels zullen alleen dat mooie poppetje zien, maar ik wist dat er iets in zat, vriend.' Hij accentueert de zin met zijn sigaar.
'Ik heb zoveel van die lui aangenomen, accountmanagers, en ze zien alleen de glamour en de lange lunches met klanten en de vette salarissen. Maar zo niet Emmaatje. Ze wilde leren, ze wilde weten, ze wilde werken. Je zou niet zeggen dat er geld achter haar zit, ze had de ambitie van iemand die van huis uit arm is. En ik kan het weten, vriend. Hoe dan ook, ze werkte een jaar of drie voor me toen dat met haar ouders gebeurde. Auto-ongeluk, op slag dood, allebei. Ze zat in mijn kantoor, vriend, dat kleine poppetje, gebroken, zeg ik je. Gebroken, want toen had ze niemand meer. Toen vertelde ze me ook van haar broer. Kun je je voorstellen? Zoveel verdriet. Diepe wateren. Hoe kun je troosten?'
Hij trekt de fles weer naar zich toe en schroeft hem open.
'Maar ze is sterk, die meid. Sterk.'
Trekt zijn glas naar zich toe.
'Ik hoorde later pas hoe groot het vermogen is. En laat ik je wel vertellen...' Hij schenkt twee vingers in. 'Wat er nu aan de hand is gaat om het geld.'
Dramatische stilte, dop weer op de fles, korte teug uit het glas, korte trek van de sigaar. 'Er zijn een hoop aasgieren daarbuiten, vriend. Een hoop. Hoe groter de rijkdom, hoe sneller ze het ruiken. En ik kan het weten.'
Hij gebaart met de hand met het glas: 'Er is daar iemand met een plan. Iemand die zijn huiswerk heeft gedaan, iemand die haar geschiedenis kent en die kennis wil gebruiken om bij haar geld te komen. Ik weet niet hoe. Maar het gaat om het geld.'
Hij brengt het glas weer naar zijn lippen en zet het dan met een beslist gebaar op de bar. 'Dus het enige wat je hoeft te doen is achter dat plan te komen. Dan heb je je man.'
Op dat moment kan ik hem vertellen van Lemmers Eerste Wet. Maar ik doe het niet.
'Nee,' zeg ik.
Dat is niet een woord dat hij vaak hoort. Dat blijkt uit zijn reactie.
'Ik ben een lijfwacht. Geen detective,' zeg ik voordat ik wegloop.
Mijn kamer is naast die van Emma. Haar deur is dicht.
Ik neem een douche en leg mijn kleren voor morgen klaar. Ik ga op de rand van het bed zitten en stuur Jeanette een sms: is er dossier bij politie van overval/inbraak e. le roux gisteren?
Dan zet ik de kamerdeur open, zodat ik alles kan horen, en doe het licht uit.
5.
Op weg naar het vliegveld worden we niet gevolgd.
We rijden met de Renault Megane van Emma, een groene cabrio. Mijn pick-up staat in Carels garage. 'Daar is meer dan genoeg ruimte voor, Emma,' was de boodschap. Mij negeerde hij vanochtend.
'Rijdt u, meneer Lemmer?' vroeg ze.
'Als u dat graag wilt, juffrouw Le Roux.' Dat is onze laatste formele interactie, want terwijl ik tussen Fisherhaven en de N2 vertrouwd probeer te raken met de automatische versnelling en de verrassende kracht van een 2-liter motor, zegt ze: 'Noem me Emma, alsjeblieft.'
Dat moment is altijd een beetje ongemakkelijk, want mensen verwachten een voornaam, die ik niet geef: 'Ik heet Lemmer.'
Ik heb aanvankelijk de meeste belangstelling voor de achteruitkijkspiegel, want daar zullen de amateurs zijn zichtbaar, gretig. Maar er is niets. Ik wissel de snelheid af, tussen de 90 en de 120. Op de helling van de Houwhoekpas begin ik me af te vragen hoe het zit met een witte Japanner voor ons, die ondanks mijn maatregelen op dezelfde afstand van ons blijft, een vermoeden dat sterker wordt als ik de Renault opjaag tot 140.