Rennen. Bomen, daar zijn bomen, de zoom twintig meter weg, het gedender van de trein verstomt, ik hoor ze achter me schreeuwen, ik kan nu niet omkijken, we moeten naar de bomen. Mijn knieen knikken, mijn schouder is aan gort, de pijn is een golf die wil breken. Je moet leven, Emma le Roux, je moet leven.
Tussen de bomen. Een pad, een dierenspoor, ik draaf slingerend tussen de mopanes door. Ik moet het niet volgen. Dat zullen zij ook doen. Ik sla af naar rechts. Ik ruik rook, brandend hout. Zijn hier mensen in de buurt?
Kijk waar je je voeten zet, geen lawaai maken, dieper het bos in. Ik heb geen adem meer, mijn borst brandt, lamme benen, schouder uit de kom.
Het bos opent zich en opeens staan daar hutten, een dorpje, vijf vrouwen bij een vuur. Drie kinderen in het stof, eentje op de rug van een vrouw gebonden. Kookpotten, ze bukken zich erover. De vrouwen horen me, kijken op, grote ogen. Een waanzinnige blanke man met een bebloede vrouw over zijn schouder.
Ik hoor de bivakmutsen achter me roepen.
Te dichtbij. We gaan het niet redden.
Ik ren naar een hut in het midden, de deur staat op een kier, ik ren naar binnen, duw de deur dicht met mijn heup.
Twee matrassen op de grond. Tafeltje met een radio erop. Ik leg Emma neer, draai me om.
Als de eerste door de deur komt, zal ik zijn wapen moeten afpakken. Met een hand. Gaat niet lukken. Maar ik heb geen keus.
Ik probeer te luisteren, doodse stilte. Er zit een spleet in de deur en ik kijk naar buiten. Ze komen het bos uit, net zo verrast door het dorpje als ik, blijven staan, zien de vrouwen, zwaaien met de wapens. Zeggen iets in een zwarte taal. Geen reactie. Ik kan de vrouwen bij het vuur niet zien. Bivakmutsen schreeuwen weer iets, dreigend en gebiedend. Een vrouwenstem antwoordt met een angstige stem. Ze staren een poosje naar haar en dan rennen ze weg. Mijn blikveld uit.
Ik luister. Een kind dat huilt. En nog een. Vrouwenstemmen die troosten.
Weggestuurd? Hebben die vrouwen ze weggestuurd, de verkeerde kant op?
Ik loop naar de matras. Emma ligt te stil. Ik houd mijn oor bij haar mond. Ze ademt. Schokkerig, onregelmatig. Niet goed. Te veel bloed op haar borst. In haar haar, op haar hals, haar wang. Ik moet haar naar een ziekenhuis krijgen. Snel. Snel.
De deur gaat open. De vrouw staat daar, schuchter.
'Zijn ze weg?'
Geen reactie.
'Are they gone?'
Ze zegt iets wat ik niet versta. Ze kijkt naar Emma.
'Dokter,' zeg ik.
'Doctor,' zegt ze en ze knikt.
'Quickly.'
Weer een knik. 'Quickly.'
Ze draait zich om en roept iemand, met dringende stem.
De golf breekt.
21.
Hij heet Goodwill en scheurt als een bezetene.
Hij lijkt te jong om al een rijbewijs te hebben. De Toyota HiAce is vier jaar oud en heeft 257.000 kilometer op de teller. Eerst gaat hij tegen me in. 'De kliniek in Hoedspruit is shit, we moeten naar Nelspruit. Naar het ziekenhuis.'
'Daar is geen tijd voor.'
'Jawel, daar is wel tijd voor. Ik rijd heel hard.'
'Nee, alsjeblieft...'
'Geen dokter in Hoedspruit, alleen verpleegsters. Die weten niks.' Hij slaat rechts af bij de voorrangsweg waar we zijn aangevallen. 'Geloof me.'
Ik aarzel even. 'Dan moet je scheuren.'
'Let maar op.' Hij scheurt.
En ik houd Emma's lichaam in mijn armen op de middelste zitplaats en Goodwill rijdt met knipperende lichten en gierende banden en blerende claxon en ik voel haar schokken, voel de kleine spasmen van haar lichaam terwijl het leven langzaam uit haar wegsijpelt en ik zeg tegen haar: 'Emma, je mag niet doodgaan. Alsjeblieft, Emma, je mag niet doodgaan.'
De arts rukt mijn arm weer in de kom. Ik wil hem ter plekke een dreun verkopen want het doet liederlijk veel pijn, maar dan is de pijn weg en doet hij een stap naar achteren: 'Jissie, broer, ik dacht even dat je ging meppen.' Hij is in de vijftig en kogelrond.
'Fok, dok, ik had het bijna gedaan.'
Hij lacht.
'Bel op, dok. Ik moet het weten.'
'Ik zei toch...'
'Je zei: eerst die arm in de kom, en dan konden we bellen.'
'Later.'
'Nu.'
'Dat heeft geen zin. Ze is in de OK.'
'Waar is de OK?'
'Kom, ik wil je een ontstekingsremmer geven,' zegt hij en hij haalt een injectiespuit uit een la. 'En iets tegen de pijn. En iets op die snee doen.'
'Wat voor snee?'
'Die in je rechterbiceps.'
'Dok, waar is de OK?'
'Ga zitten.'
'Nee, dok...'
Hij wordt nijdig. 'Nu moet je even goed luisteren, broer. Als je wilt meppen, moet je het nu doen, want ik word hardhandig. Kijk eens goed naar jezelf. Je trilt als een riet, je hyperventileert, je lichaam is in shock, je bloedt en je bent zo smerig als een varken. Zo wil jij bij een OK gaan staan drammen? Ze gooien je eruit, dat kan ik je zo vertellen. Zet je reet op die stoel zodat ik je een spuitje kan geven en de wond kan schoonmaken. Daarna krijg je een pil, zodat je rustig wordt. En dan ga je jezelf eerst wassen en dan wacht je tot ze naar buiten komen en ons vertellen hoe het is gegaan.'
Ik blijf naar hem staan kijken.
'Je reet op die stoel.'
Ik loop naar de stoel. Ik ga zitten.
'Schuif naar voren en maak je riem los.'
Ik doe wat hij zegt.
'Verder naar voren, broer, ik moet bij je bil kunnen.'
Hij gaat achter me staan, trekt mijn broek naar beneden en veegt met een watje met alcohol.
'Is ze je vrouw?' vraagt hij en hij drukt de naald erin. Onnodig hardhandig.
'Nee.'
'Wacht. Stilzitten. Nog een tegen de pijn. Is ze je meisje?'
'Nee.'
'Familie?' Hij haalt een nieuwe injectiespuit naar zich toe.
'Nee. Ze is mijn client.' Ik voel hoe de naald erin gaat.
'Je client?' Hij gooit de injectiespuit in een afvalbak en trekt een la open.
'Ja.'
Hij haalt er een plastic potje pillen uit. 'Als ik zie hoe jij tekeergaat, geef je onnatuurlijk veel om je clienten, broer. Hier, een pil. Ga je wassen en neem hem daarna in.'
Mijn telefoon is weg. Mijn portemonnee lag in de bmw. Ik vraag aan de ronde dokter of ik geld van hem mag lenen voor de publieke telefoon.
'Bel hier maar,' zegt hij en hij neemt me mee naar zijn kantoor. Er staat een foto van een vrouw op zijn bureau, in een zilveren lijst. Elegant, mooi, slank. Lang rood haar met iets van grijs.
'Hoe krijg ik een lijn?'
'Eerst een nul,' zegt hij en hij doet de deur achter zich dicht als hij naar buiten gaat.
Ik bel. Jolene Freylinck, de gemanicuurde receptioniste, neemt op met haar diepe, sexy stem als de telefoon twee keer is overgegaan.
'Body Armour, goedemorgen, wat kunnen we voor u doen?'
'Jolene, met Lemmer.'
'Hai, Lemmer, hoe gaat het?'
'Ik moet Jeanette spreken.'
Geen aarzeling: 'Ik verbind je door.'
Telefoonmuziek. My Way Jeanettes keuze terwijl ik wacht. Twee zinnen maar, het stuk waarin Frank zingt I bit off more than I could chew, en dan zegt Jeanette: 'Je zit in de problemen.' Ik vertel alles.
'En hoe is het met haar?' vraagt ze als ik klaar ben.
'Kritiek.'
'En dat is het enige wat ze willen zeggen?'
'Dat is het enige.'
'Lemmer, je klinkt niet goed. Hoe voel je je?'
'Ik mankeer niets.'
'Dat weet ik zo net nog niet.'
'Jeanette, ik mankeer niets.'
'Wat ga je doen?'
'Ik ga eerst bij haar blijven.'
Ze zwijgt vijf seconden en dan zegt ze: 'Ik bel je terug.'
'Mijn mobiel is weg.'
'Wat is je nummer daar?'
Ik weet niet hoe lang ik aan het bureau van de ronde dokter zit met mijn hoofd in mijn handen. Misschien tien minuten. Of een halfuur. Ik probeer te denken, maar mijn hoofd wil niet meewerken. De deur gaat open en er komen een man en een vrouw binnen. Hij heeft zilverkleurig haar en een duur grijs pak. 'Grundling,' zegt hij en hij steekt glimlachend zijn hand uit. Hij heeft puntige tanden. Een witte haai lijkt hij. 'Ik ben manager van het ziekenhuis en dit is Maggie Padayachee, onze client services manager. We zijn hier om onze diensten aan te bieden.'
Maggies grijze pak is donkerder. Ze draagt haar zwarte haar in een knot. Haar tanden zijn minder scherp.
'Emma...'
'Ik kan u verzekeren dat juffrouw Le Roux optimale medische zorg krijgt. Maar onze directeur heeft zojuist gebeld uit Johannesburg en gevraagd u ook bij te staan.'
'Voor zover in ons vermogen ligt,' zegt Maggie.