'Het is er,' lieg ik.
'Mooi zo, en nu proeven,' zegt ze en ze neemt zelf een slokje, rolt de wijn in haar mond rond en kijkt vol verwachting naar mij. Ik neem een slokje. Het heeft een donkere smaak, als de rook van een smeulend vuur. Ze slikt. 'Nu moet je mij vertellen dat het vies is.'
Ik slik. 'Het is vies.'
Ze lacht weer. 'Echt, Lemmer? Echt?'
'Proef het druivensap. Objectief en eerlijk.' Ik schenk het in de extra glazen. 'Je hoeft er niet eens aan te ruiken. Proef alleen maar.'
'Oke,' zegt ze geamuseerd.
'Sprankelvers,' zeg ik. 'Proef de subtiele fruitgeur, onmiskenbaar druif. Jong, verfrissend, pure levensvreugde.'
Ze lacht. Dat vind ik leuk.
'Voel hoe de belletjes op je tong dansen, ontploffinkjes van extatische, onverbloemde eerlijkheid, zonder enige pretentie. Dit edele vocht hoeft zich niet anders voor te doen dan het is, hoeft niet met achtduizend jaar handelsmerkpositionering mee te liften. Het is er, zuiver sap, meteen op dronk, puur drinkgenot...'
Ze lacht hard en verslikt zich bijna, haar ogen dicht, haar mooie mond open. In het restaurant draaien hoofden naar de vrolijke klanken, glimlachen mensen om de onweerstaanbaarheid. Bliksem flitst door de ramen, buiten klinkt een donderslag, dichtbij, rammelend en rollend, van noord naar zuid, als een op hol geslagen locomotief.
Vlak voordat we het dessert bestellen, zeg ik in een plotselinge, onverklaarbare opwelling: 'Mijn vriendin die belde, op het vliegveld...'
'Antjie,' antwoordt Emma een beetje ondeugend, en haar geheugen verrast me.
'Die is bijna zeventig.'
'Prachtig,' zegt Emma. Wist ik maar wat ze bedoelde.
Tegen de tijd dat we het restaurant uit lopen, is ze een beetje dronken. Ze moet zich aan mijn arm vasthouden. Het regent, een gordijn van dikke onweersdruppels. Ik aarzel op de drempel. Zij trekt haar sandalen uit en pakt mijn arm. 'Kom.'
We lopen naar buiten en zijn onmiddellijk nat, doorweekt, de regen is warm, de lucht nog niet afgekoeld. Haar hand houdt me tegen zodat we niet snel kunnen lopen. Ik kijk naar haar. Ze heeft haar gezicht geheven, haar ogen dicht, zodat het water erop spat en haar mascara in zwarte tranen verandert. Ze laat zich leiden, als een blinde. De witte jurk plakt tegen haar lijf. Ik zie de lijnen van haar lichaam. Er stroomt water over mijn gezicht, in mijn ogen. De regen raast op het pad en het veld en de bomen en de rieten daken, het is de enige klank van de nacht, zelfs het plonzen van mijn doordrenkte schoenen in de plassen is onhoorbaar.
Zo lopen we door de regen.
Bij de Bateleur-suite laat ze mijn arm los, gooit haar sandalen met een boog de veranda op en blijft staan. Ik stap onder het afdak, doe de deur van het slot, ga op een van de stoelen zitten en trek mijn sokken en schoenen uit. Zij blijft buiten staan, haar gezicht weer geheven, haar armen naar de hemel gestrekt. Alsof hij de uitnodiging aanvaardt, neemt de regen toe in intensiteit. Blinkende stralen in het licht van de veranda.
Tot de bliksem scherp flitst en de donder recht boven ons oorverdovend klapt, en zij iets roept en met een heldere lach de treden op rent, langs me heen naar binnen.
Ik trek mijn overhemd uit en drapeer het over de armleuning van een stoel. Keer mijn schoenen om zodat het water eruit kan lopen, hang mijn sokken naast het overhemd.
Ik loop door de schuifdeur naar binnen, trek hem achter me dicht en doe hem op slot. Het is donker binnen, een lichtbaan vanuit haar slaapkamer en op de vloer een waterspoor van hier naar daar. Ik wil gaan douchen. Ik doe een stap en zie dan de weerspiegeling in het glas van een schilderij aan de muur.
Emma.
Ze heeft zich uitgekleed. Ze staat naast het tweepersoonsbed, een beetje voorover, met een witte handdoek om haar hoofd.
Ik blijf staan en houd mijn adem in. Door de samenzwering van weerspiegelend glas en volmaakte hoeken en de halfopen deur kijk ik naar haar, naar het goud van haar lichaam, haar platte buik, haar vrouwelijke heupen, haar slanke benen, de dichte, donkere bos schaamhaar. Haar borsten wippen bij elke beweging van de handdoek, de tepels zijn stijf en lang en rechtop. Een eeuwigheid, te kort, te snel is ze klaar en draait ze zich half weg om de handdoek ergens overheen te gooien zodat ik de ronding van haar roomwitte billen kan zien; en dan loopt ze, gedachteloos en gracieus als een vrouwelijk roofdier of een hinde uit de baan van het spiegelende glas haar badkamer in.
Ik lig in het donker in mijn bed als ze binnenkomt. De regen is opgehouden, het is oorverdovend stil. Ik houd mijn ogen dicht en dwing mezelf om langzaam en diep te ademen. Ze moet denken dat ik slaap, want ik kan mijn stem nu niet vertrouwen.
Ik hoor haar zachte voetstappen die recht naast me tot stilstand komen. Ik kan haar nabijheid voelen, de warmte die ze uitstraalt. Ik vraag me af wat ze nu aanheeft. Ik weet hoe ze eruitziet, ik kan haar hart horen kloppen.
Ik moet het laken openslaan zodat ze bij me kan komen liggen. Ik moet haar aanraken, haar een teken geven.
Ze staat hier naast me. Hier naast me. Ik kan niet, ik mag niet, ik moet, en wanneer ik mijn hand uitsteek, is ze al weg. Het andere eenpersoonsbed kraakt, het linnen ritselt en dan hoor ik hoe ze zucht en ik zal nooit weten wat dat betekent.
19.
De dag begon zo goed...
We slapen lang uit. Ik sta als eerste op en ga koffiezetten. Die drinken we op de veranda. De ochtend is glanzend, nieuw en koel. Ze zegt dat ze een beetje hoofdpijn heeft en moet dan om zichzelf lachen. Ons zwijgen voelt natuurlijk.
Later belt ze naar Mogale om te horen of we Donnie Branca kunnen spreken. Ze krijgen hem niet te pakken, maar zeggen dat hij zal terugbellen. We gaan ontbijten. Onderweg daarheen ziet Dick. Senior Game Ranger ons. 'De wildtocht vanavond wordt fantastisch,' zegt hij tegen haar.
'Misschien zijn we er vanavond niet,' zegt ze. 'Misschien gaan we naar huis.'
'U moet nog een dag blijven. Er gaat niets boven de bush na de eerste echte zomerregen. De dieren worden wild. Een unieke ervaring. Awesome, man.'
Ik hoor dat het een van zijn stopwoordjes is. Hij praat alleen tegen haar.
'We zullen zien...'
'Voor u verzet ik de tocht naar zes uur. Of zeven,' flirt hij.
'Echt waar?' Dat vindt ze leuk.
'Absoluut.'
'Dan doen we ons best, Lemmer en ik.'
'Awesome,' zegt hij, een beetje beledigd omdat ze mij erbij betrokken heeft. 'Have a great day.'
'Jij ook.' Ze glimlacht naar hem.
Het telefoontje komt als we al aan de ontbijttafel zitten. Ze neemt haar mobiel op, luistert, zegt 'meneer Branca', en 'mijn innige deelneming...'
Ze weet dat het een moeilijke tijd is voor Mogale, zegt ze tegen hem, maar Frank Wolhuter had een boodschap voor haar achtergelaten. Ze vertelt hem ervan en dan luistert ze lang en aandachtig. 'Prima... Elf uur is uitstekend, heel erg bedankt.'
Ze hangt op en zegt opgewonden: 'Hij weet dat Frank Cobies spullen heeft doorzocht toen we weg waren, voor het eerst. Frank heeft niets tegen hem gezegd, maar hij weet waar hij iets opgeborgen zou kunnen hebben. We hebben om elf uur afgesproken.' Ze kijkt op haar horloge. 'We moeten opschieten.'
En dan komt Soe-zin naar onze tafel en zegt in het Engels: 'O, Miss Le Roux, iemand heeft net een bericht voor u achtergelaten bij het hek.'
'Wie?' vraagt Emma in het Afrikaans.
'De hekwachter zegt dat het een jongen was.'
'Een kind?'
'Zal ik iemand vragen om het bericht voor u te gaan halen?'
'Nee, nee, we gaan nu op weg, we halen het zelf wel op, dank je, Susan.' Soe-san.
'Oke,' zegt Susan en er is even een ongemakkelijk moment voordat ze zich met een zwiep van haar lange blonde haar omdraait.
Het bericht staat op een vel papier dat eruitziet alsof het uit een schoolschrift is gescheurd dunne blauwe lijntjes en een rode, verticale kantlijn. Het zit niet in een envelop, maar is twee keer dubbelgevouwen met miss emma le roux in blauwe pen erop geschreven.
We staan bij het hek, naast het gebouwtje waar de hekwachter zit. Het is Edwin. Security Official, die met de breedgerande hoed en de blinkend witte glimlach. Emma vouwt het bericht open en leest het. Dan geeft ze het aan mij.
Miss Emma Jij moet huis toe, dadelijk. Er is geen veiligheid hier.
Een vriend.
'Wie heeft het gebracht?' vraagt Emma aan Edwin.
'Een jongen.' Voorzichtig, alsof hij weet dat er iets aan de hand is.
'Ken je hem?'
'Misschien.'
'Alsjeblieft, Edwin, ik heb je hulp nodig. Dit is erg belangrijk.'
'Er zijn veel jongens hier in de dorpen. Ik denk dat hij er een van is.'
'Welk dorp?'
'Ik zal proberen erachter te komen.'
'Wacht,' zegt Emma. Ze loopt naar de bmw en komt terug met een biljet van honderd rand. 'Edwin, ik wil alleen maar weten wie het bericht aan de jongen heeft gegeven. Hem zal ik niet lastigvallen. Ik betaal hem als hij het kan vertellen. En dit is voor jou. Als je hem vindt, betaal ik nog meer.'
'Madam, dank u, madam,' zegt hij en hij laat het biljet in een zak verdwijnen. 'Misschien kan ik de jongen vinden.'
'Dank je wel.' Ze kijkt op haar horloge. 'We zijn laat,' zegt ze.
Terwijl we rijden zit ze met het briefje in haar handen en staart er lang naar.
'Miss Emma,' zegt ze. 'Zo noemde de man me die me thuis opbelde.' Ze kijkt naar mij en dan weer naar de brief. 'Het klonk als een zwarte man door de telefoon, Lemmer, en dit leest alsof het geschreven is door iemand die niet goed Afrikaans spreekt.'
Ik ben niet van plan om te reageren. Gelukkig gaat haar telefoon weer en ze neemt op met: 'Carel!' Hij vraagt waarschijnlijk hoe het gaat, want zij zegt: 'Als je me dat gisteren had gevraagd, zou ik gezegd hebben "slecht", maar ik denk dat ik iets op het spoor ben, Carel. We zijn nu onderweg. En weet je nog dat telefoontje, toen ik niet kon horen wat die man zei? Ik heb het me niet verbeeld.'
Mijn vriend Carel de Grote uit Hermanus. Hij wil kennelijk een uitgebreid verslag, want ze vertelt hem onderweg naar Mogale het hele verhaal.
Een knappe, jonge Nederlandse vrijwilligster met een tropenhoed op en lange benen in een korte broek neemt ons mee naar Donnie Branca, die in het kantoor van Frank Wolhuter zit. Emma probeert Afrikaans te spreken met de Nederlandse, maar die antwoordt uitsluitend in het Engels. Ze vertelt dat ze nog in shock zijn, dat de realiteit van de dood van 'mister Wolhuter' nog niet is doorgedrongen.
Branca schuift documenten rond op het bureau. Hij is somber en praat dof. Als de Nederlandse weg is, zegt hij: 'Het was geen ongeluk. Dat kan niet. De honingdas is daar vaker binnen geweest, en dan verdoven we Simba met een pijltje. Dat zou Frank hebben gedaan. Maar het pijltjespistool staat in de schuur. En hij zou het nooit alleen hebben gedaan. Phatudi zegt dat er geen bewijs is, maar ik heb net iets gevonden. Kom maar kijken.'
Hij loopt voor ons uit door de binnendeur van het kantoor. Achter zijn de woonvertrekken van Wolhuter. In de slaapkamer staat een boekenkast opengedraaid als een deur. Het scharnier zit in de muur vast. Daarachter, in de muur, is een geweerkluis, waarvan de zware stalen deur openstaat. Branca blijft voor de kluis staan.
'Kijk hier.' Hij wijst.
De kluis is twee meter hoog en een halve meter breed. Er zijn twee niveaus, onderin is ruim plaats voor zes wapens. Daar staan nu alleen twee jachtgeweren. Aan het stofpatroon is duidelijk te zien dat iemand heel kortgeleden de andere vier heeft weggehaald. Op de bovenste plank liggen documenten en een paar stapeltjes bankbiljetten, misschien drieduizend rand, een pakje dollars en een pakje euro's, zo'n duizend van elk. Er zit een roestbruine streep op de deurlijst van de kluis, ter hoogte van de documentenplank. Het lijkt of iemand dat daar per ongeluk heeft gesmeerd.
'Bloed,' zegt Branca.
Emma buigt zich naar voren om te kijken. Ze zegt niets.
'Er zijn twee kluizen. Iedereen weet van die ene in de schuur, waar we de andere wapens opbergen. Alleen Frank en ik wisten van deze. Als hij iets voor je had, zou hij het hier hebben opgeborgen. Daarom ging ik vanochtend hier zoeken nadat je had gebeld. Toen vond ik dit.'
'Denk je...' Ze zwijgt, ontzet door de verschillende mogelijkheden.
'Heb je Franks bericht nog?'
Ze knikt en haalt haar telefoon uit haar tas. Ze drukt op de toetsen en houdt hem de telefoon voor. Vanaf de andere kant van het graf zegt Wolhuter weer: 'Emma, met Frank Wolhuter. Ik denk dat je gelijk had, ik heb iets gevonden. Bel me alsjeblieft als je dit bericht hoort.'
Branca's gezicht staat stroef als hij haar de telefoon teruggeeft. 'Toen jullie eergisteren vertrokken waren, is Frank naar Cobies kamer gegaan. Hij is daar de hele middag bezig geweest. Ik ben hem daar gedag gaan zeggen, want ik ging met mijn meisje uit in Graskop... Dat was de laatste keer dat ik hem heb gezien.'
Emma staart naar de bloedstreep. 'Die avond... Maar heeft niemand...?'
Branca schudt zijn hoofd. 'Alleen Frank en Cobie en ik woonden hier. De huisjes van de arbeiders liggen hoger op de berg en de vrijwilligers slapen twee kilometer verderop in groepshuizen. Toen ik na twaalven terugkwam, was het stil. Ik dacht dat Frank al sliep, hij ging altijd vroeg naar bed en stond vroeg op. En toen vond Mogoboya hem de volgende ochtend bij Simba.'
Branca haalt een zakdoek tevoorschijn en duwt daarmee de deur van de kluis dicht. 'Ik zal Phatudi moeten laten komen...' Hij maakt aanstalten om naar de deur te lopen. 'Ik heb nog niet in Cobies kamer gekeken. Willen jullie meekomen?'
'Graag.'
Hij haalt een bos sleutels uit Wolhuters kantoor en dan lopen we samen met hem naar het huisje aan de rand van het centrum, verscholen tussen de mopanebomen. Branca wijst op een kapot raam. 'Daar hebben ze vorige week geprobeerd in te breken...'
'Wie?' vraagt Emma.
'Geen idee. We denken dat het de mensen van Phatudi waren. Maar 's nachts kun je de tralies niet zien. Frank hoorde het glas breken en heeft toen het licht aangedaan...'
Hij doet de deur open, eerst het gewone slot, dan het Yale-slot. Ik vraag me af of ze zich hier allemaal zo goed beveiligen. In het huisje is het donker, de gordijnen zijn dicht. Branca doet een lamp aan.
Spartaans is het woord. Een eenpersoonsbed tegen de muur, een blankhouten nachtkastje, twee versleten fauteuils en een lange ingebouwde kast van verkleurd wit laminaat. De muren zijn kaal, op de vloer ligt een oud geweven tapijt met een Afrikaans blokmotief. Twee deuren: een naar een keukentje, waar een vierkante donkerhouten tafel met drie houten stoelen, een oud elektrisch fornuis en een boekenkast te zien zijn, en een naar de badkamer. Alles is betrekkelijk netjes en schoon voor het verblijf van een vrijgezel. Er hangt een spijkerbroek over de leuning van een van de fauteuils. Emma wrijft de stof tussen haar vingers terwijl ze rondkijkt. Branca loopt naar het eenpersoonsbed, waarop iets ligt, een boek misschien.
Hij pakt het op en slaat het open.
'Foto's,' zegt hij.
Emma gaat naast hem staan. Het blijkt een klein fotoalbum, net groot genoeg voor kiekjes van standaardformaat.
'Dat is Melanie Posthumus,' zegt Emma. 'Dit zijn Cobies foto's.'