De ogen van Melanie Posthumus blinken vochtig en ze kijkt schuldbewust naar het kind op haar schoot. Het heeft de ogen dicht en het mondje, precies als dat van haar mama, staat open.
Haar stem daalt een octaaf als ze ziet dat het kind slaapt. Ze wrijft in haar ogen. 'Toen werd ik verliefd. En toen liep hij zomaar weg. Maar ik heb het een plekje gegeven, al raak ik soms nog een beetje...'
'Hoe lang zijn jullie met elkaar gegaan?'
'Zeven maanden.'
Emma moedigt haar aan met een hoofdknik.
'In het begin... Cobie was zo verlegen. Ik heb na de lekke band een week gewacht en toen ik niks van hem hoorde, heb ik een cadeaupakket uit de drogisterij van Badplaas gehaald om hem te bedanken en toen zat hij weer helemaal in zijn schulp. Toen zei ik krijgt een vrouw geen koffie hier, en ik zag dat hij niet eens fatsoenlijke gordijnen in z'n huisje had en ik zei zal ik gordijnen voor je maken en hij zei nee dat was niet nodig. Een vrouw weet het gewoon als een jongen gek op haar is en ik zag hoe hij achter die verlegenheid naar me keek en toen wist ik dat ik enkel maar geduldig moest wezen. Toen ben ik die zaterdag op stap gegaan en heb de ramen opgemeten en ben naar Nelspruit gereden en ben voor hem zulke mooie vrolijke gele stof gaan kopen, en het weekend daarop hielp hij me om ze op te hangen en toen zei ik: "Je mag me ook wel bedanken," en toen hij me beetpakte toen trilde hij, z'n hele lijf... Ik denk dat het zijn eerste keer was.'
We rijden pas na elven terug naar Mohlolobe, vierhonderd kilometer over de N1 door Polokwane en dan rechtsaf de R71 op. Emma zit lang met nietsziende ogen te staren. Nog voordat we bij Tzaneen zijn, zakt haar hoofd langzaam naar haar schouder en slaapt ze, te moe om met al haar schimmen te worstelen.
Ik kijk naar haar en krijg bijna medelijden. De neiging om over haar korte haar te strelen en met veel begrip en compassie te zeggen: Emma le Roux, je bent de Don Quichot van de Kaap, je bestormt de Laeveldse windmolens met zinloze moed, maar nu is het tijd om naar huis te gaan.
Melanie Posthumus vertelde dat Cobie de Villiers uit Swaziland kwam. Hij had haar stukje bij beetje zijn verhaal verteld: hij was opgegroeid in een weeshuis in Mbabane nadat zijn ouders tijdens een overval op hun boerderijwinkel waren vermoord. Hij had geen familie. Na school had hij eerst als assistent-wildopzichter gewerkt, en later werk gekregen bij een bedrijf dat de ecologische schade moest herstellen die was veroorzaakt door de oude Bomvu Ridge-ijzermijn en hij had haar daar wonderlijke verhalen over verteld. Hoe naast hen archeologen bezig waren om de oudste geschiedenis te onderzoeken. 'Het is de oudste mijn van de wereld, weet je,' zei Melanie vol overtuiging. 'Er zijn Afrikanen die al in 40.000 DC spullen uit de grond hebben gehaald.' Het 'dee cee' met onbeschroomd zelfvertrouwen.
Ze zei: 'Cobie was een buitenstaner, weet je.' Hij wilde kennelijk niet optrekken met de mensen van het resort, ondanks de stroom uitnodigingen, want het personeel is een aparte groep mensen die op zichzelf zijn aangewezen en vaak samen barbecueen en dansen en feesten. Hij nam haar mee de natuur in als ze een vrije dag had en dan verscheen de 'echte' Cobie voor haar ogen, dan leefde hij, dan scheen de zon in hem en verdween zijn verlegenheid. Ze hadden onder de sterren geslapen en bij een vuurtje in het veld had hij tegen haar gezegd dat hij bij Stef Moller zijn plek had gevonden en dat hij hier altijd wilde blijven, er waren zoveel plannen, er was zoveel werk. Het terrein van Moller bestreek al vijftigduizend hectare, het streven was zeventigduizend, want dan konden ze er weer leeuwen en wilde honden introduceren, maar niet alle aangrenzende boeren wilden verkopen.
Zij was degene die over trouwen was begonnen, 'want Cobie was te verlegen'. Het was alsof hij de toespelingen aanvankelijk niet eens hoorde, later begon hij te zeggen: 'Misschien, op een dag.' Melanie had er een verklaring voor. 'Hij was gewoon te veel gewend op z'n eigen te zijn, weet je.' Ze had hem geholpen die gewoonte af te leren. Hem duidelijk gemaakt dat ze bij hem op het reservaat zou blijven, zij zou het huishouden voor hem doen, samen met hem de natuur in gaan, geen sociale druk op hem leggen. Tot hij enthousiast begon te raken voor het idee, op zijn stille manier.
Ik heb zo mijn eigen theorie over hoe ze dat enthousiasme heeft aangewakkerd.
'En toen kwam hij op een avond naar het resort, hij was reuze serieus en zei dat er iets was wat hij moest doen, voordat we konden trouwen, hij zou een week of twee weg zijn en dan zou hij met een ring komen. Toen vroeg ik wat hij ging doen en toen zei hij dat hij dat niet kon zeggen, maar dat hij moest doen wat goed was, hij zou het me op een dag vertellen.'
Dat was de laatste keer dat ze hem zag.
'Weet je de datum nog?'
'22 augustus 1997.'
Emma pakte haar papier, en de foto van de jonge Le Roux. Ze gaf de foto zonder een woord over de tafel aan. Terwijl Melanie Posthumus ernaar keek, maakte Emma weer een aantekening. Melanie staarde lang naar de foto en zei toen: 'Ik weet het niet.'
Johan Posthumus kwam eraan toen we net op weg naar de deur waren. Hij was niet veel groter dan zijn vrouw, met flaporen en een buikje. Hij behandelde Melanie alsof hij nog steeds zijn geluk niet op kon.
Terwijl we wegreden, zag ik ze dicht naast elkaar in het verandalicht staan, zijn ene hand lag op de schouder van zijn vrouw en de andere zwaaide naar ons. Ik las opluchting in het gebaar.
Toen we op de N1 waren, om kwart over elf 's avonds, maakte Emma op haar schoot nog een aantekening, borg toen pen en papier weg en staarde lang uit het raam. Ik vroeg me af wat ze dacht.
Zou ze net als ik nadenken over de heerlijke ironie van Melanie Posthumus? Een beperkt verstand, maar gezegend met een instinctieve oerwijsheid, zodat ze precies wist hoe ze haar ondeugende lijf en mooie gezicht moest gebruiken om de onwillige Cobie de Villiers te strikken. Ik zat daar naar Melanie te luisteren, het ademloze gekwetter, de bijna kinderlijke onschuld en vroeg me af: waarom Cobus? Voor een spa-therapeute moest er toch een constant aanbod van welvarendere, socialere mannen zijn geweest. Wat was het aan haar zelfbeeld en genetische behoeften dat het lot op de buitenstaner was gevallen? (Die verdraaiing van het woord buitenstaander was misschien het gekste van haar taalmisbruik, misschien het meest veelzeggende van het ontluikende syndroom van leunstoel-quasi-geleerdheid: satelliettelevisie die het volk National Geographic, Discovery en History Channel bracht, zodat we allemaal over alles kunnen meepraten, al laat de terminologie vaak te wensen over.) Wilde Melanie juist de man hebben die niet onmiddellijk als een pavlovhondje bij haar kwam kwijlen? Mooie vrouwen doen dat, zelfs degenen die geen hersenchirurg zijn, want achter het aantrekkelijke uiterlijk schuilt vaak een grote, knagende onzekerheid.
En dan vraag ik me af of Emma nog steeds gelooft dat Cobie de Villiers van Heuningklip en Mogale dezelfde is als Jacobus le Roux. En op grond waarvan? Ik probeer de drang en het verlangen om een verloren broer op te sporen af te zetten tegen de bewijzen van deze dag en kan maar tot een conclusie komen: de hoop is beschaamd. De bewijzen schieten tekort. Maar ik ben een objectieve buitenstaander.
Emma is geen Melanie Posthumus. Ze is slim. Ze laat zich gelden. Ik respecteer haar doorzettingsvermogen, haar meedogenloze kruistocht om bij de waarheid te komen, om het 'zeker te weten', zoals ze tegen iedereen zegt. Maar kan ze de waarheid zien als die vlak voor haar neus ligt? Kan ze afstand nemen van de feiten en ze zonder emotie evalueren?
Wanneer ik met een hand Jeanette Louws dagelijkse alles ok?-sms'je beantwoord terwijl Emma slaapt, wil ik bij mijn alles ok nog 'behalve greep op werkelijkheid van klant' voegen, maar de code van Body Armour voorziet daar niet in.
Emma wordt niet wakker als ik om drie uur 's nachts voor de Bateleur-suite in het Mohlolobe Game Reserve stop. Ze is een weerloze figuur in de passagiersstoel, klein, slapend en stil.
Ik stap uit, maak de suite open en doe het licht aan. De deur is gerepareerd, de lamp vervangen en op het tafeltje in de woonkamer zie ik een enorme schaal fruit, chocolade en mousserende wijn. Ik loop door, kijk in elke kamer, loop dan buitenom, controleer alle ramen. Als ik bij de bmw terugkom slaapt ze nog steeds.
Ik wil haar niet wakker maken. Ik wil ook niet de hele nacht in de auto zitten.
Ik sta lang naar haar te kijken, doe dan zachtjes haar portier open en til haar voorzichtig op, haar hoofd in mijn hals, een arm achter haar rug, de andere onder haar knieen. Ze is licht, als een kind. Haar ademhaling tegen mijn huid is rustig, ik ruik de mengeling van haar lichaamsgeuren.
Ik draag haar de stoep op en wanneer ik haar kamer binnenga, fluistert ze in mijn oor: 'De andere kamer.' Haar ogen zijn nog dicht. Ik draai me om en loop naar mijn slaapkamer. Ik leg haar zachtjes op mijn eenpersoonsbed neer en trek het beddengoed van het andere open. Dan til ik haar weer op, leg haar op haar eigen bed, trek haar schoenen uit en leg het dekbed over haar heen.
Vlak voordat ik me omdraai om de auto af te sluiten, zie ik een bijna onzichtbare, tevreden glimlach om Emma's mond. Als een vrouw die een ruzie heeft gewonnen.
16.
Om acht uur 's ochtends zit ik op de veranda koffie te drinken als Emma naar buiten komt, gehuld in de witte kamerjas van het hotel, haar haren nog nat van de douche.
'Morgen, Lemmer.' De muzikaliteit is terug in haar stem. Ze komt op de stoel naast me zitten.
'Morgen, Emma. Koffie?'
'Ik neem straks wel, dank je.'
De panden van de kamerjas vallen open zodat haar bruingebrande knieen zichtbaar zijn. Ik draai me weer om naar de dieren waarnaar ik zat te kijken. 'Bavianen,' zeg ik en ik wijs naar de troep aan de overkant van de rivier die op weg is naar het water, de mannetjes die over de vrouwtjes en de kleintjes waken. Als lijfwachten.
'Ik zie ze.'
Ik neem een slok koffie.
'Lemmer...'
Het is mogelijk dat ze niets aanheeft onder de kamerjas.
'Het spijt me van gisteren...'
'Dat hoeft niet.'
'Jawel. Ik zat fout en het spijt me.'
'Laat maar zitten. Het was een zware dag, met de slang... en alles.'
'Dat mag ik niet als excuus gebruiken. Jij was onberispelijk professioneel en daar heb ik respect voor.'
Ik kan niet naar haar kijken. De onberispelijk professionele lijfwacht zit te vechten tegen zijn fantasie die op onverklaarbare wijze onder de zachte witte stof van de kamerjas is gekropen.
Er zijn dingen die je je een leven lang zult blijven afvragen, want je kunt er met niemand over praten uit angst dat je als maniak gebrandmerkt zult worden. Zoals het feit dat ik naast haar op de veranda bezig ben me haar schaamstreek voor te stellen: de abrupte driehoek van fijne, donkerbruine krulletjes onder de gladde bruine huid van haar buik. Ik hoef mijn hand maar uit te steken, het pand van de kamerjas op te tillen, en daar is het, klam, net als haar hoofd, een tropische schelp met de geur van zeep en van Emma zoals ik die gisteravond heb ingeademd. Ik richt mijn aandacht op de bavianen, voel me schuldig en vraag me af of alle mannen zo zijn.
En of een vrouw onder dezelfde omstandigheden in staat is tot deze mate van banaliteit.
'Excuses aanvaard,' zeg ik.
Het duurt even voordat ze weer praat. 'Ik zat te denken... als jij het niet erg vindt, blijven we vandaag nog. Doen we vanavond de wildtocht, eten rustig, en gaan we morgen naar huis.'
'Dat is goed.' Had ze het licht gezien?
'Ik zal in elk geval voor de hele week betalen.'
'Ik... Jeanette doet de contracten.'
'Ik zal haar bellen.'
Ik knik.
'Zullen we nu even echt gaan ontbijten?'
'Goed plan,' zeg ik.
Ik zit op de veranda op Emma te wachten als ik haar opgewonden uit de kamer hoor roepen. Ik sta op en vind haar in de zitkamer met haar telefoon in de hand.
'Luister eens,' zegt ze, 'wacht, ik speel het nog een keer af.' Ze drukt toetsen in op de telefoon, houdt hem eerst tegen haar oor en geeft hem dan aan mij.
'U hebt een bewaard bericht,' zegt de voicemail en dan klinkt een bekende stem: 'Emma, met Frank Wolhuter. Ik denk dat je gelijk had... ik heb iets gevonden. Bel me alsjeblieft als je deze boodschap hoort.'
'Interessant,' zeg ik en ik geef haar de telefoon terug.
'Dat moet gisteravond zijn geweest, toen we bij Melanie waren. Maar hij neemt niet op. Ik heb gebeld, maar zijn telefoon staat niet aan. Is hier een telefoonboek?'
'In de la van het nachtkastje. Ik pak het wel.'
In de zitkamer zoeken we het nummer van het Mogale Opvangcentrum. Ze belt en de telefoon gaat lang over voordat ze zegt: 'Mag ik Frank Wolhuter spreken, alstublieft?'
Een man zegt iets aan de andere kant ik kan de woorden niet horen en dan staat er ontzetting te lezen op haar gezicht en zegt ze: 'O god,' en even later: 'O, nee,' en: 'Wat verschrikkelijk. Dank u, o, mijn hemel, ja, dag.' Ze laat langzaam de telefoon op haar schoot zakken.
'Frank Wolhuter is dood.'
Voordat ik kan reageren, gaat ze verder: 'Ze hebben hem vanochtend vroeg in de leeuwenkooi gevonden.'
We ontbijten niet. Op weg naar Mogale zegt Emma: 'Dit is geen toeval, Lemmer.'
Ik wist dat ze dat ging zeggen. Maar het is een beetje te vroeg voor conclusies.
Tien kilometer van het hek van Mogale komt een ambulance uit de tegenovergestelde richting, zonder sirenes of zwaailichten. Bij het opvangcentrum staan vier politieauto's en er hangt een handgeschreven boodschap op een stuk karton: we are closed to the public until further notice. Een geuniformeerde agent bewaakt het hek bij het auditorium, de enige ingang naar de gebouwen van het centrum.
'Ze zijn dicht,' zegt de agent.
'Wie heeft hier de leiding?' vraagt Emma.
'Inspecteur Phatudi.'
'O,' zegt ze, heel even van haar stuk gebracht. 'Kunt u hem alstublieft doorgeven dat Emma le Roux hem wil spreken?'
'Ik mag mijn post niet verlaten.'
'Mag ik naar binnen? Ik heb informatie voor hem.'
'Nee. U moet wachten.'
Ze aarzelt even, draait zich om en loopt terug naar de bmw die onder het afdak bij visitors: please park here staat. Ze leunt tegen de voorkant van de auto en vouwt haar armen voor haar borst. Ik kom naast haar staan.
'Ken jij de politie, Lemmer?'
'Hoe bedoel je?'
'Weet jij hoe de rangen in elkaar zitten?'
'Zo'n beetje...' lieg ik, de bajesklant.
'Hoe hoog is een inspecteur?'
'Niet hoog. Dat is boven brigadier en onder hoofdinspecteur.'
'Dus Phatudi is niet de chef?'
'Van de politie?'
'Nee! Van Ernstige Delicten.'
'Nee. Dat zal een senior hoofdinspecteur zijn, of een commissaris.'
'O.' Tevreden.
Ze knikt alleen. We wachten in de hitte tot die ondraaglijk wordt. Dan stappen we in de bmw, laten de motor stationair draaien en zetten de airco aan. Na vijftien minuten begint de motor warm te lopen. Ik zet hem uit en we draaien de ramen open. Ik herhaal het proces het volgende uur en dan komt de agent bij het hek vandaan en zegt: 'De inspecteur komt eraan.'
We stappen uit.
Phatudi komt aanlopen met de twee achtervolgers van gisteren: de zwarte brigadier en de blanke agent met de gebroken neus. Er zit nu een plastic spalk over de neus en zijn oogkas is paars. Ze zijn geen van allen blij ons te zien.
Emma loopt Phatudi tegemoet, maar hij steekt zijn hand omhoog en zegt met een diepe frons: 'Ik wil niet met u praten.'
Emma's reactie overvalt ons allemaal. Ze verliest haar geduld. Later zal ik over dat stukje van haar persoonlijkheidspuzzel nadenken en tot de conclusie komen dat het haar manier is van met stress omgaan een spectaculaire kortsluiting wanneer het systeem overbelast raakt, zoals gisteren in de bmw. Maar vandaag is het heftiger, intens, onbeheerst. Haar kin gaat omhoog, ze trekt haar mooie schouders naar achteren, heft een smalle hand met een gestrekte wijsvinger, en loopt door totdat ze vlak voor de grote politieman staat.
'Wat voor rechercheur ben jij?' Ze beklemtoont het laatste woord met haar vinger tegen zijn brede borst, een steek, als met een mes. Dat brengt hem tot stilstand. 'Vertel eens, inspecteur, wat voor rechercheur ben jij?' Haar hand lijkt op een ossenpikker die met zijn snavel in een buffel pikt.
Ik hoop dat ze meer heeft dan dat ene zinnetje.